gewennen aan het denkbeeld, dat het heilige dikwijls schuil gaat achter zoovele onheilige uiterlijkheden, en deshalve let men er nauwelijks op, dat het eerste wat men bij het betreden van de kerk van het Heilige Graf opmerkt, een schaar Turksche soldaten is, die helaas bij den ingang van het grootste Heiligdom der Christenheid er voor moeten waken, dat de dwepers van verschillende secten niet met elkaar in strijd komen.
Van buiten gezien, maakt de kerk van het Heilige Graf niet den indruk van een imposant bouwwerk te zijn van strengen stijl; veeleer is het een complex van talrijke grootere en kleinere kapellen, die nog daarenboven zóó zijn samengevoegd, dat men slechts het frontportaal met den daaromheen zich welvenden koepel van het gewirwar der omliggende gebouwen kan onderscheiden.
Onmiddellijk bij den ingang, tegenover de wacht, voert een steile trap naar boven naar Golgotha.
Nauwelijks merkt men, dat men zich hier op eene rotshoogte bevindt; eerst naderhand wordt men hierop attent, wanneer men langs vele kapellen, gangen en trappen in de zoogenaamde kruizigingskapel is afgedaald. Golgotha is door twee in elkaar loopende lage kapellen overwelfd; in de eerste bevindt zich de in zilver gevatte opening, waarin volgens de overlevering, het Kruis zou hebben gestaan. De aangrenzende kapel wijst de plaats aan, waar Christus aan het kruis werd genageld. Beide kapellen zijn, zooals bijna alle deelen van de kerk van het Heilige Graf, rijkelijk voorzien van beelden en gouden en zilveren vaatwerk.
Langs de trap naar de voorhal teruggekeerd, wenden wij ons langs de zich daar nog bevindende zalvingsplaats naar links, naar de groote rotonde, waarin de grafkapel staat. De geheel met marmer bekleede kapel is in twee afdeelingen verdeeld; het eerst bereikt men de z.g. Engelenkapel. Een steen, die hier vertoond wordt moet op het Heilige Graf gelegen hebben, en naar het verhaal heeft een engel haar van daar afgewenteld en is daarop neergestreken. Door een laag poortje, waardoor men slechts in gebukte houding kan gaan, bereikt men de eigenlijke grafkapel, die zoo klein is, dat slechts drie à vier personen zich daar te gelijker tijd kunnen bevinden; 43 kostbare lampen hangen van de zoldering neer. Rechts bevindt zich, door een marmeren plaat gedekt, het Heilige Graf, waarin vele bezoekers, voornamelijk Katholieken, kruizen, rozenkransen en andere herinneringsteekens hebben nedergelegd, om de plaats daardoor te wijden. Achter de grafkapel bevinden zich in de rotonde de kapellen van de Kopten en Syrische Christenen. Tegenover den ingang van het Graf is de Katholiekon, de prachtige Grieksche kathedraal gebouwd, waarin zich naar een oude legende, het midden der wereld moet bevinden. Behalve aan deze plaatsen brengt men nog een bezoek aan de Verschijningskapel, de Geeselingszuil, de Latijnsche sacristie, de kapel van den H. Longinus, die der Verdeeling der Kleederen, der Bespotting, de Helenakapel, de holte met de graven van Nicodemus en zijne familie en een kapel, waarin zich de graven van Gotfried van Bouillon en Boudewijn bevinden.
Wanneer men zich van het voorportaal van de kerk van het Heilige Graf naar links wendt, dan bereikt men de nieuwe Duitsche Verlosserskerk, waarlangs men door verscheiden nauwe straten aan het kwartier der Mohamedanen, het veld van Moria, hetwelk geheel wordt ingenomen door ‘Harem esch Cherif’, ‘het Heilige Oord’, komt.
Hier verheft zich de grootsche Rots-dom, die vroeger de moskee van Omar genoemd werd, omdat Kalief Omar dezen na de verovering van Jeruzalem op die plaats liet bouwen, waar naar alle waarschijnlijkheid de tempel van Salomo heeft gestaan.
Den naam van Rots-dom draagt deze prachtige, in den vorm van een achthoek bebouwde moskee naar de rots, waaromheen hij gebouwd is. Op deze heeft, naar de overlevering luidt, Abraham Isaäc willen offeren; hier stond oorspronkelijk de Ark des Verbonds, en hier is, naar de Mohamedaansche berichten, Mohammed ten hemel opgestegen.
Voor de oostelijke poort van deze moskee trekt een sierlijke Keten-dom de opmerkzaamheid. Volgens de sage heeft Salomo hier een keten gespannen, waaraan die getuigen, welke in een rechtzaak de waarheid spraken, zich konden vastgrijpen; bij de aanraking van eene meineedige echter, brak er een schakel af. Iets lager ligt de door Justinianus ter eere van Maria gestichte Basilika, die door Omar in eene moskee werd veranderd en sedert dien tijd den naam El Aska draagt.
Belangwekkend zijn verder de geweldige fundamenten, welke den ganschen zuidoostelijken hoek van het ‘Heilige Oord’ schragen. Een deel daarvan wordt als ‘Salomo's stallen’ aangewezen, ofschoon de bouw op zijn vroegst uit den tijd van Herodes kan zijn. De trap die leidt naar deze ‘stallen’ ligt dicht nevens de stadsmuur, waarachter de Moria steil in het Kidrondal neervalt. Hier vertoont men een afgeknotte zuil, waarvan op den dag van het Jongste Gericht een draad naar den tegenover gelegen Olijfberg zal worden gespannen; op dezen Olijfberg zal Christus, op de vlakte van Moria Mohammed ten gerichte zitten. De goeden zullen, door Engelen behoed, langs dezen draad kunnen komen; de boozen zullen in den afgrond storten. Slechts weinig schreden verder, bevindt zich de Gouden Poort. Deze is geheel afgesloten, omdat de Mohamedanen vreezen, dat de door de Joden verwachtte Messias door deze poort eens als veroveraar Jeruzalem zal binnentrekken.
Heeft men het ‘Heilige Oord’ verlaten in noordelijke richting, dan komt men weldra aan eene Turksche kazerne; zij is op de puinhoopen van den Antonioaburcht, het paleis van Pilatus, gebouwd, in welk paleis Christus het verhoor onderging. Hier stond de heilige trap, die zich thans tegenover het Lateraan in Rome bevindt, en hier begint de ‘via dolorosa’. De veertien staties zijn door tafels aangewezen.
(Wordt vervolgd.)