Verscheidene dezer chique dames vroegen hem nieuwsgierig, waarom hij zich in het hoofd had gezet, dat de dame van de photographie juist een toonkunstenares moest zijn. Daarvan kon hij geen verklaring geven; hij sprak slechts op verrukten toon: ‘O, zie slechts hare oogen.’ Nu vinden de meeste dames het niet prettig om naar elkanders oogen te kijken. In onze dagen van eigenbelang vindt eene vrouw het doorgaans aangenamer, wanneer men haar verzekert, dat haar eigen oogen het voorwerp zijn van de grootste bewondering. In ieder geval waren de patronessen in het geheel niet overtuigd, dat de oogen op het portret het bewijs leverden van muzikaal genie. Eenige der dames traden zelfs in nader betoog.
‘Denk eens aan,’ zeiden dezen. ‘Signora die en die, de groote Italiaansche sopraan, heeft oogen als gestoofde doornbessen; Madame zoo en zoo, de beroemde alt, heeft oogen als doode kakkerlakken; Signorina zus, de onovertroffen pianiste, draagt een groenen bril, en Mejuffrouw Iets Anders, de uitstekende violiste, is stekeblind.’ Sommige dames waren zoo vriendelijk er bij te voegen, dat zij en ieder vonden dat die oogen niet eens tamelijk goede exemplaren waren van het menschelijk gezichtsorgaan; anderen kwamen tot het resultaat, dat het gelaat op de photographie in het geheel geen aanspraak kon maken op den naam van redelijk knap.
Zulk soort van sympathie ontving die arme Spenser Ronalds in zijn ongeluk. Toch zette hij zijne romantische nasporingen voort. Hij liep alle mogelijke muziekuitvoeringen af; woonde liefdadigheids-concerten in particuliere huizen bij. Hij verkreeg eenen roep, even onverwacht als ongewenscht, den roep van een beschermer der toonkunst te zijn. Telkens las hij zijnen naam in allerlei couranten, en werd dikwijls aangeduid als de aanzienlijke amateur-musicus en milde beschermer van muzikale instellingen en van iedere poging om in alle standen der Engelsche maatschappij de liefde tot de muziek aan te kweeken. Hij had wel eens reden te wenschen, dat zijn vermaardheid niet zoo algemeen ware verbreid. Iederen dag ontving hij stapels brieven, waarin men hem om zijne gewaardeerde bescherming en edelmoedigen steun verzocht.
Zoo verliep eenige tijd. Ronalds zag niets van zijne verloren godheid - zoo men verloren kan noemen, wat nooit ofte nimmer binnen den kring van zijn zien of weten was gekomen. Enfin, jonge liefde kan niet eeuwig leven van eene photographie, hoe betooverend zij ook moge toeschijnen aan den enthousiast, die wederliefde begeert. Niemand kan aan sterrenglans zijne handen warmen. Wij betreuren het dus, te moeten erkennen, dat Ronalds niet altijd trouw bleef aan de nagedachtenis van het liefelijk wezen, dat zoo geheimzinnig van onder het doek des photografen voor hem was opgedaagd. Er was beschikt, dat hij verliefd zou worden op iets minder ijls. Hij verliefde, of liever, stond genadiglijk toe, dat hij bemind werd door een zeer stubstantieel individu van het vrouwelijke geslacht: Lady Antonia Grayston, de oudste dochter van Lord Grayston, die aan de balie fortuin had gemaakt en naar het Hoogerhuis was afgevaardigd, omdat men zijn rechtsgeleerd advies daar noodig had en er in het Lagerhuis geen bezigheid voor hem was.
Antonia Grayston was wat men een bijzonder knap meisje zou kunnen noemen. Zij was lang, statig, flink gebouwd; zij had geene zenuwen; was niet sentimenteel, niet teergevoelig; sommigen noemden haar oppervlakkig. Misschien was het juist omdat Ronalds zoo lang had gedweept met een onbelichaamde schepping, dat hij ten slotte werd bekoord door een wezen in zulk een schoon omhulsel vervat. Antonia was eene practische jonge dame. Zij was dol op de studie der photographie; ook oefende zij weldadigheid uit aan de armen. Al had zij zelf geen muzikaal talent en ging zij nooit naar de opera, verleende zij tòch krachtigen steun aan iedere poging, om de liefde tot de muziek in de achterbuurten aan te wakkeren. Maar Ronalds wist niet, dat zij in deze richtingen werkzaam was, vóórdat zij gehuwd waren en - natuurlijk - gelukkig. Zij trouwden, en gingen een paar weken op reis; toen keerden zij naar Londen terug. Zij was eene zachte, lieve vrouw, al was zij niet romantisch of sentimenteel; zij was zeer mild, nooit uit haar humeur en dol op haren echtgenoot, die inzag, dat hij weldra innig veel van haar zou gaan houden.
‘Lieve Spenser,’ zei Antonia op een middag tot hem. ‘Ik wou zoo graag, dat je morgenavond met mij meegingt naar Kennington.’ Kennington is, zooals iedereen weet, een zuidelijke voorstad van Londen en kan in geen enkel opzicht met het voorname en rijke Kensington worden verward. ‘Je zult je heusch niet vervelen; de soort van buurt in aanmerking genomen, wordt er werkelijk vrij goed gezongen.’
‘Als jij meegaat zal ik mij niet vervelen, Antonia. Wat is het voor een buurt?’
‘O, het is een concert, dat wordt gegeven ten bate van een koffiehuis in het zuiden der stad. Ik heb een massa kaarten genomen en wij hopen maar, dat het veel zal opbrengen. Ik heb er mijn zinnen op gezet, dat jij er heengaat. Ik heb de commissie doen weten, dat jij komt, omdat je zoo'n beroemd muziek-beschermer bent; jouw naam zal menschen trekken en ik wist dat je gaan zoudt, als ik het je verzocht.’
‘Natuurlijk ga ik. Maar, hoor eens, Antonia, ik heb medelijden met jou bij zulke gelegenheden, want je geeft niets om muziek.’
‘Er zou niet veel verdienste in zijn, als je altijd deed, wat je persoonlijk genoegen geeft, zie je,’ antwoordde Antonia beslist.
‘Verbazend, wat ben jij een goed mensch,’ zei hij in vollen ernst.
Het concert werd gegeven in de beroemde oude ‘Horn Tavern, Kennington’. De zaal was goed bezet, en zooals Antonia had gezegd, er werd vrij goed gezongen; voor het grootste deel waren het van die alledaagsche, sentimenteele salon-liedjes. Ronalds luisterde met vastberaden oplettendheid. Plotseling brak het publiek in geestdriftig applaus los, toen eene ‘Miss Salvain’ werd aangekondigd. Zoodra Ronalds opkeek zag hij het