St. Nicolaas.
(Vervolg en slot van blz. 218.)
Ook het suikergebak in zijne verschillende vormen, hoe gering deze bijzonderheden ook schijnen, kan het verband met de oude heidensche godheden aanduiden. Die gedaante toch was geenszins toevallig, maar had wel degelijk eene symbolische beteekenis, blijkens de Palmpaaschkrakeling, waarmede de kinderen in Overijssel rondloopen, en die den vorm eener knotte of liefdeknoop heeft, en alzoo duidelijk bij het feest van Ostara als offerkoek werd gebezigd tot zinnebeeld van de herlevende vruchtbaarheid der natuur. Zoo bakt men op vele plaatsen de zoogenaamde St.-Niklaasvarkens; en is het varken even ongepast bij den Sint als de gans bij St. Maarten, des te beter voegt het bij Fro, wiens wagen getrokken werd door een ever met gouden borstels, wier licht dag en nacht verhelderden. Onder de attributen van Fro behoort mede een rad, als symbool der zon, en in dien vorm wordt ook in sommige plaatsen suikergebak gevonden. Zoo doelen ook gewis de ruiters op Wodan's schimmel (de gebakken in den vorm van paarden vindt men ook in Duitschland), alsook de hanen van gebak op denzelfden god, daar deze wijze als morgenwekker hem wellicht geheiligd was. Hoe nietsbeduidend nu deze bijzonderheden thans mogen klinken, nu de symbolische beteekenis is verdwenen, men mag ze niet verwaarloozen, daar ze vaak de dunne draden zijn, welke onze kennis aan het oude volksgeloof vastknoopen.
Vroeger spraken wij reeds van het volksgebruik op Usedom, waar knecht Ruprecht als een drieëenigheid voorkomt, en deze hebben wij ook in andere gewoonten op de drie hoofdgoden van den Germaanschen hemel teruggebracht. Wij vinden hier wel niet de trilogie der hoofdgoden Fro, Wodan en Donar, in de Latijnsche godenleer overeenkomende met Mars, Mercurius en Jupiter, in welke volgorde ze ook den naam van de dagen der week hebben gegeven; doch geen wonder dat hier Fro, de zonnegod, den krijgsgod vervangt bij een feest, waaraan juist de stand der zon de beteekenis gaf. Die weldoende tocht der drie goden was de oorzaak van het feest, en de drie christelijke heiligendagen St. Maarten of St. Michiel (ook een feest voor de kinderen in Vlaanderen) en St. Nicolaas mag men beschouwen als de voorloopers van het groote winterfeest, wellicht meer nog een najaarsfeest, dat eigenlijk bij den herfstnacht gevierd dient te worden.
Ook de woestheid en het getier, dat op vele plaatsen bij het St.-Nicolaasfeest voorkomt, wijst duidelijk den heidenschen oorsprong aan. Geen enkele christelijke herinneringsdag kan eenige aanleiding daartoe geven. Zoo bijv. vertoonen zich op St.-Nicolaasavond op het Vliet te Franeker de zoogenaamde St.-Nicolaasmannen, die vreeselijk toegetakeld en vermomd, onder vervaarlijk geschreeuw en geraas de streek langs trekken en zich aan allerlei baldadigheid overgeven.
Ging de weldadige rondreize der goden op aarde tijdens het Christendom in de wilde jacht over, aan wier hoofd Herodes reed, omstuwd door de tot duivels en duivelinnen vervormde goden, welke de lucht met allerhande vreemd geraas vervulden, - geen wonder dat bij het St.-Nicolaasfeest de verschijning van den heilige met dergelijke woestheid gepaard ging, en zelfs in den kinderkring iets afschrikkends heeft overgehouden.
Zoodanig dan is de viering van den kindervriend ten onzent, bij onze Zuid-Nederlandsche broeders, en ook gedeeltelijk in Duitschland. Ook in Frankrijk is het op dien dag kinderfeest; maar daar is het niet de op zijn schimmel door de lucht reizende bisschop, die bij het vurige verlangen naar zijn komst tevens angst en ontzetting aan de kinderharten inboezemt; daar is hij enkel de welkome kindervriend, en de Germaansche St. Nicolaas met zijn rammelende ketens, zijn langen baard, zijn rooden mantel, is geworden tot een ‘bon homme’.
Daar verdween de heidensche kleur, wijl dergelijke oude volksgebruiken van den Germaanschen stam in het deels Keltische, deels Germaansche, deels Romeinsche of liever georganiseerde Gallië, bij de vermenging der verschillende volksrassen, geen diepen wortel kon schieten; en waar de nog ruwe Frank de meerdere beschaving van het overwonnen volk aannam en eigen volksoverleveringen daarbij vergat, kon het wel niet anders, of de ‘goed heilige’ man, bij ons nog met zooveel verschrikkingen omgeven, moest afdalen tot een kleurloos wezen, dat we onzen naburen niet benijden.
Onder de bij het kinderfeest plaats hebbende gebruiken moeten wij nog melding maken van het ‘afzouten’, de gewoonte om kinderen, als ze 4 jaar oud zijn geworden, voor het ontvangen van St.-Nicolaas-geschenken en het zetten van den schoen met een zakje zout af te schepen.
Het zout speelde bij de offerplechtigheden der oude volken, zoowel Grieken en Romeinen als Germanen, eene groote rol, en veelvuldig is nog het volksbijgeloof dat aan het gebruiken en omwerpen van zout verbonden is.
In de Katholieke Kerk was het de gewoonte dat men de vondelingen, die men aan de deuren der kerken neêrlegde, zout tusschen de windselen deed, om alzoo te kennen te geven, dat zij het sacrament des doopsels nog niet hadden ontvangen. Dit schijnt hieraan zijn oorsprong te danken gehad te hebben, dat men het zout scheen te beschouwen, niet alleen als een voorbehoedmiddel tegen de onderaardsche goden, maar ook als eene symbolische inwijding tot wijsheid, blijkens eene formule door den priester bij het toedienen des doops gebruikt. Terwijl hij een korrel of wat zout in den