wiens manier hij eerst veel scheen te hebben overgenomen, zich tot het laatst in zijn eigen richting ontwikkeld. Men ziet duidelijk in zijn kunst den invloed van de groote Parijsche kunst. Toen hij Holland verliet, gaf Israëls hem een brief mede voor Courbet, die hem in zijn eigen atelier een plaats weigerde te geven en hem zelfs afried in een ander te gaan, maar zichzelf te blijven en zijn eigen opvoeding te volmaken. Artz volgde Courbet's raad, maar niet in zooverre, dat hij geen vruchten droeg van het onderricht zijns meesters in de Fransche kunst.
Eindelijk, na acht jaren verblijf in Parijs, keerde hij weer naar zijn geboorteland terug en wijdde zich geheel aan zijn kunst. Maar na eerst min of meer de Fransche manier te hebben gevolgd, keerde hij in 1874 weer tot zijn eerste liefde terug en werkte met zijn andere kunstbroeders mede tot het doen bloeien van een nationale kunst.
Zoo stelde hij dus, na zijn terugkeer uit Parijs, belang in het leven van het volk in Scheveningen en Katwijk en in de nabijheid van Katwijk. Ieder jaar bracht hij den zomer in Katwijk door, waar hij een hutje bewoonde, schilderachtig gelegen op de duinen en over zee en kust uitzicht gevend. Met het visschersvolk levende, dat hem kende en liefhad, bestudeerde hij hun typen en verzamelde uit de treffende episoden van hun leven onderwerpen voor zijn schilderijen.
In zijn ‘Un loup de mer debout dans son bateau’, - zooals een zijner kleine schilderijen aangeteekend staat in den catalogus van zijn in '91 in Den Haag verkochte werken - geeft hij het type zijner zeebonken. Het is de eenvoudige figuur van een visscher op zee, staande tegen de mast van zijn klein schip, met strakken blik naar den hemel starend, waar onmiskenbare teekens een storm voorspellen. De opgeslagen oogen, de samengeperste mond geven blijk van het karakter der Hollandsche visschers en zijn in een paar meesterlijke trekken weergegeven.
In zijn vrouwentypen geeft Artz de waardige wederhelft van dezen man met de krachtige ziel. Een korte, dikke neus, volle wangen, een liefderijk, peinzend oog, - met iets van het rund in haar gezicht, - altijd in peinzende stemming schijnt zij, als meisje of als moeder, steeds de geheimen des levens te overwegen.
De grootste rampen dreigen onophoudelijk het arme visschersvolk; weinigen slechts genieten de treurige onderscheiding dat hun vochtig lichaam uit de zee opgehaald en naar de kust gebracht wordt. ‘Verleden en toekomst’ doet aan zulk een ramp denken, door het droevige doodskleed en de brandende kaarsen, terwijl het kleine meisje met haar pop in de hand in somber nadenken daarop staart.
De beroemdste van al zijn werken is ‘het Weeshuis van Katwijk’, een juweel van volmaakt schilderwerk, waarin alle sterke zijden van zijn talent - zijn gave voor kleur, zijn gevoel voor licht en lucht, de zekerheid van zijn penseel - duidelijk uitkomen! Wat een beheersching in kleur! Geen tikje rood dan de kleine naaldendoos op de tafel en in de wapenschilden op de ramen.
Artz behandelde zijn onderwerpen volgens zijn temperament steeds van de zonnige zijde en liet de schaduwen in het verschiet. Zijn ‘Vrouwen in het aardappelveld’, is een door de zon verlicht tooneel, waarvan vormen en compositie uitstekend zijn, maar het schijnt wel, dat Artz met het menschelijke element in zulk een schilderij niet zoo sympathiseerde als Millet of Jules Breton, die meer de droevige zijde der dingen doen uitkomen, het zouden gedaan hebben.
Artz was het beste als hij zich strikt aan de natuur hield. Zijn meer romantische schilderstukken: ‘Een herdersjongen op zijn fluit spelend’, ‘Een herdersmeisje slapend tusschen haar schapen in het bosch’, ‘Het lievelingslam’, eigendom der koningin van Holland, en vooral het meest phantastische van allen: ‘Terugkeer van de kudde’, een herderin, haar schapen bij maanlicht naar huis leidend, zijn niet zoo interessant en zeker minder karakteristiek dan zijn meer gewone werken. Toch bewijzen zij, dat Artz een man van beschaving en smaak was. Hij was zeer belezen in de Engelsche, Fransche en Grieksche classieken, stelde veel belang in het drama, en hoewel zelf geen musicus, werd hij toch door het trouw bezoeken der beroemdste concerten in Parijs en Den Haag, een fijn kenner.
Ook in waterverfteekeningen won hij veel naam. Kort vóór zijn dood stelde hij in Den Haag het hoofd eener Scheveningsche vrouw ten toon met zulk een kracht en tevens met zulk een teeder spel van licht over de wenkbrauwen, dat het algemeen de aandacht trok.
Geboren in Den Haag 18 December 1837, stierf David Adolf Constant Artz daar den 5en November 1890. De achting, waarin hij stond bij zijn landgenooten, bleek uit het groot aantal deelnemenden, die uit alle kringen van Den Haag en vele middelpunten van kunst in het geheele land zijn stoffelijk overschot naar het graf begeleidden.
Zijn dood was een waar verlies voor de Hollandsche kunst, want hij was een van die schilders, die niet tevreden zijn met zich een naam te verwerven en dan op hun lauweren te rusten, maar die gedurig naar iets beters en hoogers streven. Tot het laatst groeide zijn kunst in gevoel en verfijning, en in de Hollandsche kunstwereld zijn er weinigen, zelfs onder de opkomende mannen, over wier toekomst men zooveel hoop koesterde.