Lente, zomer en herfst.
Allerliefst is het tafereeltje dat hier op zoo poëtische wijze drie jaargetijden verzinnebeeldt. Een heerlijke zomermorgen in het bosch, groen, blauw, vogelzang ente midden van dat feest der natuur drie geslachten, de jonge vrouw met haar kind en haar moeder. Herfst, zomer, lente! Met welgevallen en vreugde ziet de oude vrouw neder op het kind van haar dochter, die aan den ingang staat van den weg, door haar reeds bijna geheel afgelegd. Geen spijt of nijd staat op haar trekken geschreven; dat jonge leven in haar armen boezemt haar slechts belangstelling en liefde in, op zichzelf niet alleen maar ook omdat het de grootste schat is van haar, die zij ook eens zoo op haar armen droeg en die haar nog steeds het liefste op aarde is; en de jonge moeder, de gelukkige dochter, nog niet eens staande op volle middaghoogte van het leven, kan de oogen niet afwenden van het kleine meisje dat zoo vroolijk in grootmoeders armen rust. Eens komt wellicht de dag dat ook zij zal staan met het kind van dat kind aan haar hart gedrukt; dan zal haar blijde zomer in herfst zijn verkeerd, en is grootmoeder, tevreden met zichzelf, tevreden met het leven, dat haar zooveel goeds en schoons heeft geschonken, rustig ingeslapen.