woord van Rusland te ontvangen. Montenegro is het punt, van waar Rusland in het Turksche rijk gedrongen is om het te vernielen en te versnipperen.
Cettinje, dit hoopje krotten rondom een oud klooster, heeft in de geschiedenis onzer 19de eeuw een rol gespeeld, gelijk aan die onzer grootste en schitterendste hoofdsteden.
De Montenegrijnen zijn vóór alles soldaten. Zij beginnen reeds in hun kindsheid te dienen en blijven hun leven lang soldaat. De militaire uniform verschilt niet van de gewone kleeding. Zelfs de minste man gaat niet uit zonder een pistool in den gordel, en dikwijls draagt hij ook nog andere wapenen: een geweer, een sabel, een dolk. 't Is eigenlijk het eenige wat hij zich verwaardigt te dragen, want hij werkt heel weinig en laat alle zware werkzaamheden over aan de vrouw, een ongelukkig schepsel, dat men altijd ziet zwoegen, den rug gebogen onder een zware vracht hout of op haar hoofd een zwaren emmer dragend met water of andere lasten, terwijl de man in zijn schitterende kleeren (die hij trouwens tot op den draad verslijt), het pistool in den gordel en het geweer op schouder, majestueus voor haar uitgaat met hangende armen.
Niet alleen moet de vrouw voor het huishouden zorgen, maar ook den grond bebouwen, ja, zelfs den ploeg voorttrekken.
De mannen meenen dat zij soldaten zijn en dat elk ander ambt berieden hun waardigheid is.
Het is een zeer schoon ras. De mannen zijn van een zeer lange gestalte en hebben een fiere, trotsche houding. De kleinsten onder lien zijn nog 1.65 M. tot 1.70 lang; dus bereiken zij een zeer hooge gemiddelde lengte; hun haren zijn zwart en niet erg gekruld, de neus is gewoonlijk gebogen - vooral bij de vrouwen -, hun wangbeenderen vooruitstekend, hun uitdrukking altijd ernstig en waardig. Zij zijn veel schooner dan de Bosniërs, van wie zij toch afstammen, maar weer verklaart de geschiedenis dit feit. Hun voorouders immers waren de dapperste en hoogmoedigste onder de Serviërs, die zich zelf tot de verbanning en de armoede veroordeelden, liever dan zich te buigen onder het Muzelmansche juk.
Er is slechts één type in Montenegro; alle inwoners lijken op elkander; er zijn er nauwelijks 200000 in het heele vorstendom. De joden zelfs dringen niet in hun land door, misschien omdat het zoo arm is en er geen handel wordt gedreven; ieder dorp voorziet in zijn eigen behoeften.
De Montenegrijnen zijn zeer behendig in alle lichaamsoefeningen; geen wonder ook, zij leeren reeds van jongs af snel loopen, springen, klauteren. Dit is ook alweer een noodzakelijkheid, hun opgelegd door de eindelooze oorlogen met de Turken. Geen Ottomanisch leger, hoe talrijk ook, kon hen aantasten; zij ontvluchtten steeds met een waarlijk wonderbare vlugheid.
De vrouwen, die het zware werk verrichten, worden beschouwd als een soort middendier, tusschen den mensch en het lastdier; zij zijn zich bewust van haar minderheid en maken naast haar majestueuze, statige mannen een treurig figuur. Gebogen door het werk, afgemat door het moederschap, slecht gekleed, maken zij op den reiziger een droevigen indruk.
Toch zijn het dappere vrouwen, die haar mannen in oorlogstijden groote diensten bewijzen. Zij brachten haar mannen langs de geheimste paden van de bergen levensmiddelen en krijgsvoorraad, maar de mannen weten er haar geen dank voor. Zij nemen haar diensten aan, als iets dat hun van rechtswege toekomt.
Het huis van een Montenegrijnschen boer bestaat uit een enkele kamer; de vier muren zijn natuurlijk van steen gebouwd. Het dak is van maïsstroo; er zijn een of twee zeer kleine vensters in, zonder ruiten; 's winters stopt men de gaten met stroo dicht. De eenige deur is zeer slecht gesloten. Wij kunnen er zonder vrees aankloppen, want het volk is zeer gastvrij en wij worden er stellig goed ontvangen.
Inderdaad werpt de vrouw, die ons opendoet, zich op onze handen om ze te kussen en spreekt eenige woorden uit, van welkom zeker. Dan wijst ze ons een zeer lage zitplaats aan, dicht bij den haard. Als de man er is, groet hij ons op militaire wijze met den grootsten ernst. Een oogenblik later, zelfs als het gezin zeer arm is, biedt de vrouw ons een kop koffie aan, op zijn Turksch gezet en dus zeer goed. De eenige kamer is zwart van rook; de inventaris der meubels is spoedig opgemaakt. Een geweer hangt aan den muur en een groote kookketel boven den haard; de rook stijgt zonder schoorsteen omhoog door een gat in het dak. In de kamer zijn nog twee of drie bedden op een paar kruiselings geplaatste dikke, ongezaagde boomstaken. Men slaapt met z'n tweeën of drieën in deze bedden. Verder nog een paar lage bankjes en eenige spaden en harken. Dat is 't heele meubilair. Een zeker aantal schaapsvellen, droog en hard als hout, zijn in een hoek van het vertrek opgestapeld. Zij zijn bestemd om verkocht te worden en een weinig geld aan het arme gezin te bezorgen. Overigens valt er weinig te koopen, want hij trekt uit zijn veld en zijn kudde alles, wat hij noodig heeft om te bestaan. Bijna alle vrouwen spinnen, en vele weven zelfs op zeer primitieve weefgetouwen alle stoffen, die zij noodig hebben.
Toch voeden zij zich zeer goed, zelfs de armste boer van Cettinje eet bijna alle dagen, die geen vastendagen zijn, vleesch. Een pond schapenvleesch kost in den goedkoopen tijd slechts 27 kreutzers, omstreeks 30 cent. Daarbij veel groenten, vooral aardappelen met varkensvet gebakken, melk en eindelijk maïsbrood. Daarbij drinkt men veel koffie; dat is dus voor arme menschen een zeer degelijk voedsel.
De Montenegrijnen missen alle comfort, maar zij voeden zich goed, vandaar zeker ook hun fraaie houding en hun lichaamskracht.
Het land bezit echter, hoewel het zeer arm is, vele nog niet geëxploiteerde rijkdommen. De rivieren bijv. zijn zeer vischrijk, maar men vischt er weinig in. Het oosten van het land bevat, in de Albanische streken, die in 1880 zijn geannexeerd, vele bosschen. Eenige schijnen tamelijk vruchtbaar, er wordt toch nauwelijks iets verbouwd.