melijk aan de rechter- of aan de linkerzijde, en die twee partijen loten dan weder om hun uitgangspunt aan den buitensten rechter-, of aan den buitensten linkerkant. De in het binnengedeelte aanwezige speler heeft het meest afwisselende spel, terwijl de andere partner den speler aan den buitenkant voorstelt. De buitenste rechter en de buitenste linker der uitgangs- of aanvangsserie worden de binnenste tegenpartijen der linkerserie en der eindserie. De kleuren moeten altijd in de volgorde: rood, wit, blauw, groen gespeeld worden. Bij voorbeeld: de blauwe paal moet eerst den groenen ring, daarna den rooden, en dan den witten bevatten, - dan is hij compleet. Eene andere kleurschakeering op de paaltjes is niet geoorloofd.
Nadat elke serie vijf paaltjes bevat, heeft ieder speler een paaltje, om er een ring op te steken. De middenste paal heet de ‘gelukspaal’ en wordt door dien speler gewonnen, die het eerst bemerkt, dat hij er den ring van de vereischte kleur op kan steken. De partners worden groepsgewijze - twee aan twee - aan de tegenovergestelde zijden van den aanvangspaal geplaatst, waar elk hunner twaalf ringen en twee vlaggetjes op een drager in de linkerhand houdt. De spelers loopen naar de paalseriën toe, waarbij de binnenste tegenpartijen dan bovendien het voordeel van den gelukspaal voor zich hebben, en daarop hunne ringen, met voortdurende inachtneming der kleurenschikking, geplaatst trachten te krijgen.
Een speler kan een ring op een paal steken, kan dien terstond verdubbelen, en ook den ring van zijn partner verdubbelen, zoodat hij van drie ringen partij trekt. De binnenste speler is in sommige gevallen meer bevoorrecht, want hij kan den gelukspaal in bezit nemen door een eersten ring, dien terstond door een tweeden verdubbelen, een ring op een paal steken, dien oogenblikkelijk verdubbelen, en ten slotte den door zijn partner opgestoken ring verdubbelen, zoodat hij een maximum van vijf ringen op ééne enkele serie paaltjes voor zich heeft. Zoodra op een en denzelfden paal de vier kleuren bij elkaar zijn, mogen de spelers er verder geen ring meer op steken.
De vier seriën palen heeten respectievelijk: serie van den paal, linkerserie, rechterserie en eindserie.
Het spel begint met de paalserie, gaat van daar naar de linker-, dan naar de rechter-, en ten slotte naar de eindserie. De spelers komen vervolgens bij het aanvangspunt terug en beginnen opnieuw. Zij loopen op het commando ‘speelt!’ gezamenlijk voorwaarts. Zijn er acht in twee groepen verdeelde spelers aanwezig, dan moet de tweede groep van elk leger beginnen te spelen, wanneer de eerste groep de linkerzijde verlaat.
De middenste paal van elke rij heet ‘gelukspaal’ en blijft ter beschikking van dat veldleger, dat hem gedurende heel het overige gedeelte der partij gewonnen heeft.
Om aan te wijzen, wien de gelukspaal behoort, steekt men in het aan de bovenpunt aanwezige gat een vlaggetje met de letter L of R. De twaalf ringen (drie van elk der vier kleuren) moeten van te voren op den drager of standaard, onverschillig in welke volgorde, gerangschikt worden. Kan een speler een ring ter bestemder plaatse brengen, zonder hem te kunnen verdubbelen, dan kan hij dien van den paal zijns partners verdubbelen; kan een speler geen enkelen ring thuisbrengen, dan kan hij desniettemin dien van zijn partner verdubbelen.
De buitenste rechter en de buitenste linker mogen zich niet kruisen en den gelukspaal van hun partner verdubbelen. Wanneer een speler bij het opsteken van een ring zich in de kleur vergist, dan is dat een fout, die den paal ‘doodt’, d.w.z. buiten werking stelt; die paal wordt dan geblokkeerd, hetgeen door een in het gat van den zoogenaamden middenmast gestoken zwarte vlag wordt aangeduid. Steekt een speler bij vergissing een ring op een tot het leger der tegenpartij behoorenden gelukspaal, dan moet hij dien ring weder wegnemen en verliest hij zijn speelrecht op deze paalserie.
Steekt iemand abusievelijk een ring op een reeds compleeten paal, dan moet hij hem terugnemen, en verliest hij zijn speelrecht op de serie. Het spel eindigt na afloop van drie volledige toeren, tenzij door een der spelers te kennen wordt gegeven, dat hij ‘er uit’ is, d.w.z. dat hij geen ringen meer heeft. Nadat de drie andere spelers hun toer tot aan die paalserie volbracht hebben, waar de eerste speler zijn laatsten ring verbruikt had, is de partij ten einde.
Het komt somtijds voor, dat een der veldlegers opgehouden wordt, omdat het op geen der seriën meer een ring kan steken. In dit geval worden de overblijvende ringen der beide partijen geteld, en wie dan het kleinste aantal heeft, blijft overwinnaar.