| |
Onze woningen.
Een en ander over versieringskunst.
De smaakvolle indeeling van een huis - zegt de Duitsche architect Lothar Abel in een dezer dagen verschenen artikel over het bouwen en versieren van huizen, dat wij hier beknopt weergeven - heeft niet alleen betrekking op al wat met het schikken en in- | |
| |
richten van den plattegrond en met het uiterlijk van den gevel in verband staat, maar ook op de inwendige bewerking der vertrekken. Het doel en de bestemming van het gebouw plaatsen natuurlijk de grootte, het aantal en de inrichting der localiteiten op den voorgrond, en deze kunnen op allerlei manieren tot een geheel verbonden worden; maar hunne fraaie en doelmatige inrichting moet een product van den goeden smaak wezen, dat ten allen tijde niet alleen het talent van den bouwmeester, maar ook den geest en de denkwijze van den eigenaar doet uitkomen.
De vorm der hoofdmassa van een gebouw is over het geheel tamelijk vastgesteld, en bepaalt zich slechts tot figuren, die uit hoekige en ronde lijnen samengesteld kunnen worden. Het zou voorzeker smakeloos zijn, aan de gebouwen den vorm van dingen te geven, die buiten het eigenlijke gebied der bouwkunde liggen; ook zou het bij een grilligen vorm van den plattegrond totaal noodelooze kosten veroorzaken, de vele uit- en inspringende hoeken, of de volgens allerlei krommingen loopende wanden en muren weder te verbergen. In alle werken der bouwkunst behoort men daarom de aandacht niet op bijzaken te vestigen, - ook mag men het karakter van een gebouw niet door het zonderlinge der uitwendige gedaante verbergen, en daaraan bijv. het voorkomen van een vaas of van een afgeknotte kolom geven, zooals zeker Fransch bouwmeester in den aanvang onzer eeuw zich in 't hoofd haalde.
Evenals de eenvoud aan de buitenzijden van een gebouw, wanneer het op smaak aanspraak maakt, onmisbaar is te achten, evenzoo mag in dit opzicht ook het binnengedeelte niet verwaarloosd worden. Hoevele kamers ziet men niet, waarin de versieringen en decoratieve voorwerpen opeengestapeld en op onnatuurlijke wijze aangebracht zijn? Blijven echter de wanden geheel ledig, dan zal een dergelijke kale kamer nooit gezellig zijn en niemand er zich gaarne in ophouden, want men voelt telkens onwillekeurig het terugstootende der ledige wanden. Zij mogen daarentegen ook weer niet te vol, maar slechts zoo versierd zijn, als door de bestemming der kamers en den goeden smaak gevorderd wordt.
Omtrent de versieringen aan de buitenzijden der Grieksche en Romeinsche woonhuizen is eigenlijk niets bekend, en zelfs de oude schrijvers geven ons dienaangaande geen opheldering; daarentegen is het bewezen, dat de rijken en aanzienlijken des te meer aan de inwendige stoffeering ten koste legden. Zooals bekend is, waren reeds ten tijde van Homerus de woonkamers prachtig opgesierd, om welke reden deze dichter er dan ook de omschrijving: ‘het overal blinkende gedeelte’ op toepaste. De wanden der zuilengangen van het peristyle (rijen kolommen vóór het huis) waren over 't algemeen met stucwerk en de zolderingen met vakken versierd. Op dezelfde wijze werden ook de overige gedeelten van het huis: de gezelschapskamers, de bibliotheken en de andere vertrekken gestoffeerd, en bij voorkeur met rechtstreeks op den wand geschilderde tafereelen voorzien. Bij de plundering der Grieksche steden door de Romeinen werden die voorstellingen van de muren losgemaakt en, met vele andere kunstwerken, vervolgens naar Rome overgebracht.
De overblijfselen van de bouwkunst der ouden hebben, door alle eeuwen heen, ten opzichte der artistieke uitvoering de bijzondere opmerkzaamheid getrokken. De ruïnes der Grieksche bouwwerken hebben ten allen tijde wegens hunne schoonheid, en de overblijfselen der Romeinsche monumenten wegens den vaak zeer practischen geest, die zich daarin uitspreekt, de aandacht der oudheidkenners en der architecten geboeid.
In de dagen van Pericles (vier eeuwen vóór Chr.) waren de Grieken zeer gesteld op prachtige eetkamers, waarin zij hunne verkwistende gastmalen hielden. De zolderingen en de wanden hadden een rijke versiering van schilderwerk bekomen, en de vloeren waren òf met marmeren platen, òf met mozaïek belegd; somtijds waren er ook kostbare tapijten over uitgespreid, en hingen er dergelijke gordijnen voor de deuren. De schenktafel of het buffet was met zilveren en verguld vaatwerk bezet; goud, edelgesteenten en ivoor verhoogden de pracht van het huisraad en de meubelen, die meerendeels van Perzischen oorsprong waren. De Romeinen, die de Grieken op het stuk van smaak ook hierin navolgden, konden ten opzichte van pracht niet alleen spoedig met hen wedijveren, maar overtroffen hen later zelfs in weelde en verkwisting. Voor de zuilen van het attrium (overdekte voorzaal) werden de zeldzaamste marmersoorten gebezigd, en de voornaamste sieraden in de voorhoven waren de beelden der voorouders, die men aanvankelijk slechts van was boetseerde, maar later van marmer of brons liet vervaardigen. Ook de bibliotheken werden menigmaal versierd met de busten der geleerden, wier werken men daar bewaarde. De vloeren, zolderingen en wanden bevatten altijd fraaie, kostbare versieringen, en werden zelfs in de huizen der minder bemiddelden, zij het dan ook zonder praal, toch altijd met smaak ingericht.
Marmer, verheven gipswerken, verguldsels, schilderijen en beeldhouwwerk van allerlei aard waren de hulpmiddelen voor de stoffeering der kamers, die op zóó velerlei wijzen en in zóó eindeloos afwisselende samenstellingen gebezigd werden, dat de rijkdom van ideeën bij de toenmalige kunstenaars onze grootste bewondering verdient, en ook nog tot op den huidigen dag van buitengewoon groot belang voor ons blijft, omdat wij ze als modellen ook voor de stoffeering van onze eigene kamers beschouwen en derhalve navolgen. In de kamers van minderen rang der Romeinsche huizen bestond de bovenvloer uit een laag gips, waarop kleine tichelsteenen op hun kant en vischgraat-gewijze ingelegd waren; doch in de betere vertrekken werden daarvoor marmeren platen gebezigd. De nòg rijkere en kostbaarder vloeren bestonden uit mozaïek, waarin vooral de Grieken het tot een hoogen trap van volkomenheid gebracht hadden.
Bij de Romeinen waren de zolderingen òf vlak, òf gewelfd. De laatstgenoemden kregen verdiepte vakken of vullingen, die met versierde geledingen voorzien
| |
| |
waren en in het midden een rozet bekwamen. Op de vlakke zolderingen bevonden zich meestal verheven gipswerken met figuren en andere ornamenten, die in de voorname vertrekken ook met verguldsels en zelfs met edelgesteenten versierd werden. De Romeinen bootsten echter de Grieken ook dáárin na, dat zij hunne zolderingen met schilderwerken lieten voorzien, die zelfs nu nog van den besten smaak getuigen.
Wanneer vloer en zoldering zoo rijk versierd waren, verlangden natuurlijk ook de wanden eene soortgelijke stoffeering, en hiervoor werden marmeren en andere kostbare steensoorten gekozen; ook maakte men voor de wanden veel gebruik van mozaïek, maar de meest in trek zijnde soort van wanddecoratiën waren toch schilderwerken. De inrichting der met schilderijen versierde wanden is steeds zoo geweest, dat er rondom onder de zoldering der kamer een rondgaande lijst van gips of marmer werd aangebracht; langs den vloer bevond er zich dan een lambrizeering, die op een laag voetstuk of plint rustte en met een deklijst of dekrand voorzien was. Deze lambrizeering werd toen evenwel tot op manshoogte gemaakt, dus hooger dan de bij ons gebruikelijke. Het gedeelte tusschen de lambrizeering en de plafondlijst werd ingenomen door geschilderde tafereelen, die alle mogelijke voorstellingen te zien gaven en uit historische gebeurtenissen, landschappen, mythologische figuren, benevens de meest uiteenloopende soorten van ornamenten bestonden.
Enkele Oostersche volken, die men op het gebied van den smaak nu juist niet het hoogst pleegt aan te slaan, schijnen echter toch beter dan de Europeanen te hebben ingezien, hoe de groote monumenten der bouwkunst aangelegd moeten worden. Maar ook de Romeinsche architecten wisten, naar de oude overblijfselen hunner bouwkunst te oordeelen, de grootte en het karakter der paleizen overeenkomstig de hoogheid van de heerschers der toenmalige wereld in te richten.
De Japansche smaak heeft in den laatsten tijd als een hoogst karakteristieke indringer onze woningen weten binnen te sluipen, en wij nemen hem deze indringendheid niet bijzonder kwalijk, want men ziet deze veelvoudige versiering steeds met groot genoegen. In de woningen der rijke, artistiek ontwikkelde verzamelaars vond men reeds vóór meer dan 50 jaren de Japansche en Chineesche kunst sterk vertegenwoordigd; maar eerst door de wereldtentoonstellingen te Parijs en te Weenen is de Japansche smaak gepopulariseerd, zoodat men thans geen voet verzetten kan zonder hem te ontmoeten. Niet alleen in de Europeesche wereldsteden, maar ook in New-York vindt men tegenwoordig bijna geen huis zonder zijne ‘Mikado-kamer,’ geene jonge dame zonder haar ‘Mikado-boudoir’. De krachtigste stoot in die richting werd echter gegeven door het tooneel, en men ziet daaruit weer, hoeveel invloed de schouwburg op den smaak kan uitoefenen, waar dan nog de omstandigheid bijkomt, dat deze decoratieve artikelen thans betrekkelijk zeer goedkoop en gemakkelijk te krijgen zijn.
Wat de smaakvolle stoffeering onzer kamers thans betreft, deze moet in de allereerste plaats overeenkomen met de eigenlijke bestemming van het vertrek. De gewone huisvertrekken moeten, gelijk vanzelf spreekt, eene eenvoudige, smaakvolle versiering bekomen, en de zoogenaamde pronkkamers of feestzalen daarentegen rijk en prachtvol gestoffeerd worden. Gezelschapskamers, salons, eetkamers enz. houden het midden tusschen de eerstgenoemden. Van de bestemming der kamer hangt de karakteristieke versiering af; een zitkamer kan een lichte, phantastische decoratie te zien geven; eetkamers kunnen met takken en ranken vol vruchten, met schotels en schalen, met fruit, gevogelte en wild versierd worden; in bibliotheken moeten de portretten van geleerden en kunstenaars, en in de salons allerlei soorten van ornamenten, die evenwel rijker dan in de gewone zitkamers behooren te zijn, worden aangebracht. De dagelijksche huiskamers richte men echter eenvoudiger in en versiere die met smaakvolle decoratiën, waarbij eene aangename afwisseling niet gemist mag worden. Deze bestaat daarin, dat men de wanden van al de kamers niet eenerlei kleur geeft, en ook met zolderingen en vloeren evenzoo handelt.
In pronkkamers worden de plafonds met ornamenten en schilderwerk of stuc versierd, - in eenvoudiger vertrekken blijven de zolderingen wit, of worden zij met lichte kleuren afgezet. In eet- en gezelschapskamers moet men altijd kroonluchters aan de zoldering hangen, omdat deze de ledige ruimte verlevendigen en de geheele kamer gezelliger maken. De vloer mag nooit rijk en bont ingelegde parketten bekomen, en de meest gepaste versiering blijven altijd de daarover uitgespreide fraaie tapijten.
Ten opzichte der parketten als vloeren wenschen wij hier nog op te merken, dat men ze nooit te veelkleurig moet maken, maar de verschillende in te leggen stukken, afgezien van hunne vormen, hoogstens slechts uit twee houtsoorten van geheel verwante kleuren, een lichte en een donkere, moet samenstellen. Bijzonder kunstig ingelegde houtwerken maken als vloeren geen aangenamen indruk, - ook moet men de teekening slechts uit gelijke, door driehoeken en vierkanten gevormde figuren doen bestaan.
Wanneer wij in aanmerking nemen, dat men de groote weldaad van een geregeld staats- en volksleven bovenal aan de wijze wetgevingen, de wetenschappen en de industrieele kunsten onzer eeuw te danken heeft, dan moeten wij, om de vruchten van het verstand te kunnen genieten, óók het gevoel voor orde, benevens voor het goede en het schoone in 't algemeen, juist beoordeelen en met de tegenwoordige levensbeschouwingen in overeenstemming trachten te brengen. Naar men weet, sluimert de kiem van het vermogen om dit te begrijpen in ieder mensch; maar slechts bij meer begaafde, bevoorrechte lieden ontwikkelt het zich van zelf en brengt het vruchten voort. Zal het echter ook in de breede volkslagen ontkiemen, dan moet het zorgvuldig aangekweekt worden. Onze hoogescholen en alle andere inrichtingen van onderwijs hebben de aankweeking der wetenschap en van het verstand op zich genomen, - maar het aankweeken van den goeden smaak in aesthe-
| |
[pagina 12-13]
[p. 12-13] | |
een winterlandschap. Naar Louis Apol. (Zie blz. 16.)
| |
| |
tischen zin, het éénige waardoor de beeldende kunsten een heilzame werking teweeg kunnen brengen, wordt helaas! slechts te zelden aan onze scholen onderwezen, ja vaak zelfs geheel verzuimd!
Maar een onderzoek, of er eigenlijk een erkend juist gevoel voor het schoone bestaat, leidt in onze dagen nog altijd tot de bekende uitbreiding der beteekenis van het begrip ‘smaak’. In vroeger tijd was dit woord natuurlijk slechts in zinnelijke beteekenis gebruikelijk, terwijl het tegenwoordig meest in aesthetischen zin toepassing vindt. Laatstgenoemde veronderstelt echter, dat met den goeden smaak in zake de kunst ook een echt kunstbegrip gepaard gaat. Dat er over den smaak niet valt te twisten, kan daarom slechts op de zinnelijke beteekenis betrekking hebben, - want in artistiek en intellectueel opzicht is de smaak aan regelen onderworpen, die dan ook feitelijk door elken beschaafde erkend worden.
Uit deze oogpunten de zaak beschouwend, hebben wij een poging gedaan om eenige grondstellingen saam te vatten, waarnaar men de woonhuizen behoort in te richten, om dit doel door een smaakvolle stoffeering nader te bereiken; want men heeft door de onjuiste meening, dat de beeldende kunsten en de zoogenaamde smaakrichting slechts voor tijdverdrijf en vermaak dienen, de aesthetische waarde juist bij het inrichten van woningen aanmerkelijk verlaagd.
De goede uitwerkselen eener smaakvolle inrichting bestaan echter niet alleen daarin, dat het geheele huis zich ten opzichte van zijne bestemming en zijne bruikbaarheid op de gunstigste wijze voordoet, en in den waren zin des woords het aanzien heeft van een ruimten omvattend geheel, waarbij noch gebrek, noch overdaad heerscht, - maar dat ook ieder bestanddeel door de plaats, waar het zich bevindt, een aangenamen indruk teweegbrengt, ten gevolge waarvan men dit, geheel onwillekeurig, met zeker genoegen in oogenschouw neemt. Enkele afzonderlijke schoonheden kunnen wel is waar ook bij een overigens geheel smakelooze inrichting bewonderd worden, maar dergelijke details zullen voorzeker een zeer goed effect maken, wanneer ook het geheel volkomener is. Ongelukkigerwijs laat men zich maar al te dikwijls tot al te groote toegevendheid omtrent eene slechte inrichting bij onze woningen verleiden.
Een goede smaak komt daarbij eerst dan aan den dag, zoodra men voor de hoofdmassa's slechts de eenvoudigste rechthoekige of ronde lijnen kiest, - in één woord zulke vormen, die men met een oogopslag overzien kan.
Volkomen op dezelfde wijze als het oog met één blik de ligging, vormen, grootte, kleur, licht en schaduw van een voorwerp omvat en daarvan een volkomen beeld verkrijgt, zoo gevoelt de goede smaak op eenmaal alles, wat er bij de samenstelling en inrichting eener woning behoort. Daardoor laat zich dan ook de invloed verklaren van den goeden smaak, die bij alle werken der kunst veel sneller werkt dan de kennis der kunstregelen, welke het geheel als zoodanig slechts langzamerhand doet beseffen.
Het zou echter bij de inrichting eener woning voor elken kunstenaar eene vergeefsche moeite zijn, een smaakvolle inrichting voor te schrijven, wanneer bij den eigenaar niet de noodige sympathie en geen begrip van orde, schoonheid en harmonie aanwezig is, en hij dus volstrekt geen gevoel heeft voor de bekoorlijkheden van het ware en het goede. Op iemand zonder smaakvorming is ook in dit opzicht zeer moeilijk invloed te oefenen, en zooals bekend is, weet men ook niet op welke wijze men dit gebrek of gemis bij hem vergoeden kan; alle heilzame voorslagen worden, naar men weet, nooit aangehoord, en hier bewaarheidt zich het oude Romeinsche spreekwoord: ‘dat de maag geene ooren heeft.’ De ontwikkeling van een goeden smaak is daarom dan ook het hoofddoel der opvoeding in aesthetisch opzicht, en behoorde tegenwoordig overal als eene nationale aangelegenheid beschouwd en opgevat te worden, want het ziet er altijd zeer bedenkelijk uit, wanneer een slechte smaak zich eenmaal van het gemoed heeft meester gemaakt. In zulk een geval kan, zooals reeds gezegd is, noch de welsprekendheid, noch een der andere schoone kunsten iets uitrichten, en slechts met steeds gereedgehouden spitsvondigheden trachten de lieden van slechten smaak zich te redden. Volkomen evenzoo is het gesteld met den zoogenaamden modesmaak, op welk gebied niets schoon gevonden wordt, dan hetgeen volgens de ingebeelde regelen der mode gevormd schijnt. Hier verwerpt men altijd het voortreffelijke, enkel en alleen omdat het niet modern is.
Volgens deze aanwijzingen ziet men telkens weder, dat eene voordeelige werking van den goeden smaak slechts dan verkregen kan worden, wanneer deze in overeenstemming met zijn geheelen omvang gevormd wordt, en men geen bijzonder behagen in met zekere verfijning bedachte, kleingeestige vormen of bizare kleuren vindt. Bij zulke smakelooze begrippen kent men dikwijls aan onnutte dingen, die alleen de verbeelding prikkelen, eene te hooge waarde toe. Daardoor verliest echter de inrichting der woning aan gezelligheid, en het begrip van orde, welstand, kieschheid en rust krijgt een geweldigen knak. Zoodra er bij de inrichting van een woonhuis gebrek is aan smaak, aan fijn gevoel en aan het vermogen tot het vellen van een juist oordeel, zal men zeer lichtelijk op dwaalwegen afdolen. Eenerzijds kan men te log of te plomp worden, anderzijds kan men nu eens in het kleingeestige vervallen, en dan weer in overlading of pronkzucht ontaarden. Men moet daarom nauwkeurig de grenzen in acht nemen, die men bij het aanleggen van een woonhuis en de verdere inrichting daarvan in het oog heeft te houden. Daarbij moet men op de eigenlijke bestemming van het huis letten, en mag bovendien het karakter van het gebouw nooit uit het oog worden verloren; ook moet men er steeds op bedacht zijn, aan het geheel een vorm te geven, die door een bevallig voorkomen reeds het beoogde effect teweegbrengt.
In dit opzicht moet men bovenal met de vereischte verhoudingen (proportiën) rekening houden. Naar men weet, is het met de verhoudingen in de bouwkunde
| |
| |
en al hare onderdeelen evenzoo gesteld als met een welgevormd mensch. Daar men nu eenmaal volkomene modellen voor zich heeft, moeten deze verhoudingen als vaststaande regelen onvoorwaardelijk worden aangenomen. De goede smaak vordert óók een nauwkeurige inachtneming der door de beste architecten toegepaste verhoudingen. Want zoodra men deze eenvoudige voorschriften uit het oog verliest, worden voor den slechten smaak deuren en ramen opengezet, zooals door vele voorbeelden der moderne bouwkunst bewezen kan worden. Ons gewone oordeel over de verhouding der verschillende onderdeelen vloeit voort òf uit den aard der voorwerpen zelf, òf uit de gewoonte van de beschouwing en het gebruik. Dit laatste heeft ons bijv. met zekere afmetingen enz. bekendgemaakt, zoodat eene afwijking van deze maten reeds bij voorbaat een onaangenamen indruk bij ons teweegbrengt. Anderzijds verwekt een voorwerp, zoodra een gedeelte daarvan zich in 't oog loopend grooter of kleiner voordoet en met zijn aard of zijne bestemming in strijd is, altijd een onaangenaam gevoel. De grootte der kamers, de hoogte en breedte der vensters en deuren, de vorm en diepte der haarden of kachels, schoorsteenen, kasten enz., zijn in de allereerste plaats beslissend voor den goeden indruk; en in dit opzicht is het altijd beter, zich naar erkend goede modellen te richten, dan daarvan af te wijken, waardoor men - gelijk trouwens bewezen is, - toch weer aan den slechten smaak den vrijen teugel viert en het reeds erkend schoone bederft.
Dat de symetrie bij nette woonkamers een onmisbaar vereischte is, hebben wij reeds aangestipt. Hieraan zouden wij evenwel nog willen toevoegen, dat, zoodra men in den hoek eener kamer een nis aanbrengt, welstaanshalve ook de daartegenover gelegen hoek er een krijgen moet. Plaatst men in een hoek een haard of kachel, dan behoeft men wel is waar daartegenover in den anderen hoek dien niet te herhalen, maar behoorde men in den hoek van den anderen muur een ongeveer even groote kast of dergelijk meubel te plaatsen. Ook is het altijd noodzakelijk, de verschillende wanden eener kamer symetrisch te versieren, en zoo mogelijk aan de tegenover elkaar gelegen wanden dezelfde versieringen te geven.
Wat de decoratieve stoffeering eener woning betreft, moet men steeds in 't oog houden, dat versieringen overal, waar zij aangebracht zijn, onder zekere voorwaarden ook verwijderd moeten kunnen worden, zonder dat daarom de woning gebrekkig of ook veranderd van aard schijnt. Het is reeds lang bewezen, dat een matig en door den goeden smaak geleid gebruik van versieringen aan eene woning aantrekkelijkheid, gratie en gezelligheid verleent. Even zeker is het echter anderzijds, dat een overladen, zonder smaak aangebrachte versiering de beste omgeving kan benadeelen. Weinige en met goeden smaak gekozen versieringen kunnen een goede, geriefelijke inrichting zeer aanmerkelijk verbeteren, terwijl zelfs de opzichtigste stoffeering nooit of nimmer in staat is, eene gebrekkige inrichting te bemantelen. Alleen dezulken, die een slechten smaak bezitten, kunnen zich door aangehangen versieringen bevredigd verklaren, terwijl de ware elegance zich juist door eene zekere spaarzaamheid op het stuk van versieringen onderscheidt.
Rousseau zegt ergens: ‘De modezucht is een slechte smaak, omdat de gezichten niet met de modes veranderen, en datgene, wat hun eenmaal goed staat, hun altijd goed blijft staan.’ En het is ook iets zeer eigenaardigs, dat er tegenwoordig bij de stoffeering en meubileering der vertrekken zoo hoogst zelden een schoone kleurenharmonie tusschen de pracht der salons en de toiletten der dames en heeren te vinden is. Een architect kan het in dit opzicht de dames dikwijls hoogst moeilijk maken; bijv. wanneer het vertrek wit op wit geverfd is en glad gepolijste, blinkende wanden heeft; want dit is een zeer bedenkelijke achtergrond voor vrouwenschoonheid, en alleen de schoonsten zijn tegen deze omgeving bestand.
Ook de vraag: in welke kleuren moeten de dames zich kleeden, om een levendig, kleurenfrisch ensemble te vormen? behoort bij de versieringen in overweging te worden genomen, omdat zelfs de beroemde ‘vrouw in 't wit’, laat staan dan een vrouw in 't zwart, hier geen goed effect zou maken. De eigenlijke salonkleur kan daarom altijd slechts rood blijven. Deze kleur straalt, beweren de Franschen, zekere warmte uit, en haar rozige weerschijn zal de vrouwen verfraaien en verjongen. Maar wanneer reeds vestibules en trappenhuizen met deze kleur prijken, dan valt het voorzeker moeilijk, in de salons nog hooger op de kleurenladder te stijgen.
Zelfs het oog van minder gefortuneerden moest in het interieur hunner woning voortdurend toch slechts op eenvoudige, maar mooie meubelen rusten. Want de smaak kan immers alleen daardoor gevormd worden, dat men zich langzamerhand wat tact en een soort van aesthetisch gevoel eigen maakt. Ook de geringste zal door het bewustzijn van een eerlijk verworven kunstvoorwerp zich hooger en opgewekter gestemd gevoelen; geen holle pronk van moderne versiering behoort hem te omgeven, maar eene zekere behaaglijkheid, zonder overlading, evenals eene weldadige warmte van kleur hem in zijne huiselijke omgeving verkwikken moet. De gevolgen van een goeden smaak kunnen zelfs in de kringen der werklieden een blijvend, dierbaar geworden eigendom vormen, dat niet alleen aan een zekere zucht tot opschik voldoet, maar ook een veredelenden invloed zal kunnen oefenen. Het is geen ideaal denkbeeld, maar een bewezen feit, dat eene zindelijke, fraaie, gezellige huiselijke omgeving in staat is, de platheid en ruwheid der zeden zelfs uit de verblijven der minvermogenden te verbannen, gelijk uit zoovele voorbeelden in Engeland blijkt, waar men den arbeiders - in plaats van de afschuwelijke huurkazernes - een klein, prettig, eigen huisje verschaft, dat hun langzamerhand in eigendom gegeven wordt.
|
|