werd Trier de lievelingsverblijfplaats van hem en van nog andere keizers.
Nergens anders aan deze zijde der Alpen vindt men nog zoovele monumenten van Romeinsche bouwkunst als in Trier. Treedt men ten Noorden de stad in, dan komt men door de geweldige steenen poort der Porta Nigra. Titanshanden schijnen de ontzaglijke steenklompen van deze poort te hebben gevormd en op elkander gestapeld in groote, eenvoudige verhoudingen en het wriemelende, alledaagsche leven in de kleine, schilderachtige, op elkander gedrukte huizen der nieuwere tijden neder te drukken.
Het schijnt dat dit bouwwerk - hoewel men in oorlogstijd de ijzeren banden, die de steenen bij elkander hielden, verwijderd heeft om er kanonskogels uit te gieten - tijd en eeuwigheid wil trotseeren.
Aan het andere einde der stad, die nog maar een derde gedeelte van haar vroegeren omvang inneemt, vindt men nog een heel stuk van een Romeinsche stad, zeer goed bewaard.
Een Pompeï in Duitschland!
Onze blik zweeft verbaasd over zuilengangen en zalen, tuinen en trappen tot aan het paleis van Hadrianus, dat nog tot aan de tweede verdieping goed bewaard is gebleven en met zijn rondgewelfde vensteroogen trotsch neerziet op den landelijken straatweg.
In het Arena, dat wij betreden, vervuld van herinneringen aan zijn bloedig verleden, toont men ons de goed onderhouden dierenkooien, de onderaardsche gangen, waardoor de arme offers gesleept werden, en de gedeeltelijk nog met ornementen versierde koningszetels.
Het arena of amphitheater heeft een elliptischen vorm en is 69 bij 49 Meter groot; het kan 30000 menschen bevatten.
Ook de Basilika is een gebouw, door de Romeinen bestemd voor gerechtshof; later werd het gedurende de middeleeuwen het aartsbisschoppelijke paleis; in 1815-1846 deed het dienst voor kazerne en is nu gerestaureerd en veranderd in een protestantsche kerk.
Het christelijke Trier bezit fraaie kerken, waarvan de voornaamste de kathedraal is, die zich ook op een Romeinschen oorsprong mag beroemen. Hoogst waarschijnlijk werd zij gebouwd ten tijde van Valentinianus I (364-375) en was blijkbaar eveneens tot een basiliek bestemd. Bij den inval der Barbaren werd zij verwoest, in de VIe eeuw herbouwd, nog eens vernield door de Noormannen en eindelijk in de XIe eeuw nogmaals hersteld in haar tegenwoordigen vorm.
Met mooie kloostergangen aan de kathedraal verbonden, verheft zich daar zeer dichtbij de Lieve-Vrouwekerk, in de XVe eeuw gebouwd in gothischen stijl. Haar portaal is rijk versierd met symbolische figuren uit het Oude en Nieuwe Testament. Het gewelf wordt ondersteund door 12 bevallige kolommen, op elk waarvan het beeld geschilderd is van een Apostel. Men wijst den bezoekers een steen aan, van waar zij al deze schilderingen met een blik kunnen overzien.
Een eigenaardig middeleeuwsch gebouw is het Roode Huis, waarover wij straks reeds spraken. Het bestaat uit vier oude, op verschillende tijdstippen ontstane gebouwen en maakt door zijn eigenaardigen vorm en kleur een eigenaardigen, echt middeleeuwschen indruk.
Zijn oudste gedeelten zijn afkomstig uit de XVe eeuw; de fraaie gevel is uit den Baroktijd. In den loop der eeuwen heeft het tot allerlei doeleinden gediend, tot stadhuis, gerechtshof, feesthal, waag en nu tot hotel.
Ook een tweede hotel der stad bevindt zich in een historisch paleis, het Venetiaansche huis, dat echter, in tegenstelling met zijn naam, meer op een hollandsch gebouw met een groot aantal ramen gelijkt.
Het oude ‘Roode Huis’, de schoone Sint-Pietersbron en het gezellige, Duitsche marktleven, dit vormt een verrukkelijk schouwspel.
De stad ligt zeer liefelijk tusschen de heuvels; wil men een mooi panorama van haar genieten, dan klimme men op de Maria-zuil, een hooge toren, bekroond door een Mariabeeld, op een hoogte aan den linkeroever der Moezel opgericht.
Ook de brug over de Moezel, die 190 M. lang en 7.50 M. breed is, dagteekent nog van den tijd der Romeinen; niet ver van hier zijn in de voorstad, Sint-Barbara, de overblijfselen opgegraven van de Thermen of Romeinsche baden, een kolossaal bouwwerk uit de IIIde of IVde eeuw.
Het is wel te verwonderen dat Duitschland, hetwelk zooveel belangstelling toont in de opgravingen van Dr. Schliemann in Klein-Azië, er niet aan schijnt te denken dat de grond rondom Trier wellicht niet minder rijk is aan oudheidkundige schatten.
Wat men onder de wijnbergen bij toeval vond, heeft een plaats verkregen in het Stedelijke Museum; het is bitter weinig in vergelijking van hetgeen men recht heeft hier te verwachten, maar geeft schitterende beloften aan degenen, die moeite, tijd en geld er aan ten koste willen leggen om aan dezen grond zijn verborgen schatten te ontnemen.