Op de vlucht.
Men kent de eigenaardigheid der Parthen, die al vluchtend hun vijanden nog een laatsten pijl toewierpen. De krijgslieden op ons plaatje zijn geen Parthen, maar zij schijnen toch dezelfde gewoonte te hebben. Hoewel gedwongen te vluchten, geven zij den strijd niet op en vuren voor de laatste maal op hun vervolgers.
Maar niet allen beproeven nog voor het laatst de gunst der Fortuin; de meesten denken aan niets anders dan aan eigen veiligheid. De hoofdman - want blijkbaar is de ruiter op den voorgrond de aanvoerder - van den troep hoopt misschien nog op een wending der kansen, maar neen! Zijn manschappen hebben het vluchten in 't hoofd, niets kan hen meer weerhouden; één alleen schiet evenals hij nog op Parthische manier al vluchtend zijn wapens af.
Zal hun voorbeeld de anderen nog bezielen; zullen zij plotseling zich omkeeren en van vervolgden vervolgers, van overwinnelingen overwinnaars worden? Is die vlucht enkel maar een krijgslist, bedacht om de overmacht op een dwaalspoor te brengen?
Men kan er van denken wat men wil, niets is grilliger dan de luim van een vrouw, de kans van het spel en het geluk der wapenen.
De schilder laat onze verbeelding vrij spel, hij toont ons zijn vluchtende ruiters; misschien laat hij ons hen een volgenden keer wel zien als overwinnaars.