| |
Russische familiefeesten.
Op de feestelijkheden, waarmede de Rus de hoofdgebeurtenissen in het familieleven, geboorte, huwelijk en dood vergezelt, wordt door zijn godsdienstzin een eigenaardige stempel gedrukt. De Rus is een geloovige zoon der oostersch- of zooals men ze gewoonlijk noemt grieksch-katholieke-kerk en volgt met pijnlijke gewetensvolle nauwkeurigheid al haar voorschriften en ceremoniën, waarvan deze godsdienst er meer telt dan eenige andere christelijke belijdenis.
Als de jonge Rus uit de volksklasse voor het eerst het licht der wereld ziet, vindt hij zijn plaatsje bereid, waarin liefde en zorg hem omringen zullen. Het is zoo eenvoudig als zijn geheel toekomstig leven. Maar den vriend, die hem door dit leven geleiden zal, vindt hij dadelijk; het is de schaapspels, waarvan een gedeelte in een grooten houten bak ligt, die zijn wieg moet verbeelden. Deze bak hangt aan vier touwen vrij van den zolder af. Hij bevindt zich in de nabijheid van de legerstede zijner ouders of de geheele familie, als deze reeds uit meerdere leden bestaat. De nieuwgeborene ligt daarin naakt of in eenige stukken oud linnen gewikkeld. Wanneer de ouders in welvaart toenemen, dan wordt de wieg met een stuk bont katoen omhangen.
De doop volgt naar den regel der Grieksche kerk zoo spoedig mogelijk na de geboorte. Dus kan de moeder in de meeste gevallen er niet bij tegenwoordig zijn, en daar van den vader verlangd wordt dat hij bij de vrouw blijft om haar te troosten en te verplegen, zoo is het een wettig erkend gebruik dat beide ouders den doop van hun kind niet bijwonen. Hun plaats wordt door vriendin en vriend ingenomen. Daarbij komen dan nog de peetouders, doopgetuigen en verdere uitgenoodigde beschermers en kennissen.
Tot peters wordt slechts een enkel paar uitgekozen. Deze komen, volgens de voorschriften der orthodoxe kerk, door de aangenomen waardigheid tot elkander in een geestelijke verwantschap te staan, welke tot de naaste gerekend moet worden. Daarom onderzoekt men eerst wanneer men het verzoek ontvangt, peter of meter te worden, wie de andere partij zal zijn, en de op zichzelf zeer onbeleefde weigering, met een ongetrouwde peetschap aan te nemen, staat in Rusland met een ernstig gemeende liefdesverklaring gelijk.
In den boeren- en arbeidsstand heeft de peter voor de betaling van den geestelijke, voor het kleine metalen kruis dat den doopeling wordt omgehangen, voor een maat brandewijn en lekkernijen te zorgen, welke laatste gewoonlijk uit taaie honigkoeken bestaan. Hoe dronkener het gezelschap, en de kraamvrouw niet uitgezonderd, hoe schitterender hij zijn plichten heeft vervuld. De meter brengt een mutsje, een hemd en een stuk linnen van eenige meters lengte mede.
De Oostersche kerk lijft den doopeling door driemalen onderdompeling in haar gemeenschap in; iederen keer geschiedt het onder aanroeping van een der Personen der Heilige Drieëenheid. Het kind wordt zoolang het niet gedoopt is, als heiden en onderdaan van den boozen geest beschouwd; daarom volgen op een van de door de kerk voorgeschreven gebeden vier bezweringen van den duivel. Nadat de geestelijke de verscheidene soorten van bekoring opgenoemd heeft, keert hij zich met den doopeling naar het Westen en vraagt driemaal: ‘Verzaakt gij den Satan en al zijn werken, en al zijn engelen en al zijn diensten en al zijn bedrog?’
De peten antwoorden voor het kind: ‘Ik verzaak.’ Hetzelfde wordt in verschillende vormen herhaald, waarbij ook onder anderen de peten, tot bewijs van openbare vijandschap, tegen den duivel moeten blazen en spuwen.
| |
| |
de ‘drahrer’.
De geestelijke doet hun de zaak voor. Nu begint de priester met het wijden van het doopwater. Hij bidt, spreekt over het doopwater den zegen van den Jordaan uit en teekent het driemaal met het kruis.
Het oogenblik van den doop is gekomen. Voordat het kind wordt ondergedompeld, ter gedachtenis van Christus' begrafenis, zalft de priester het met olie alsof het een doode was, die begraven moet worden; want van nu af is hij dood voor de wereld en alleen levend voor God. Het is bewonderenswaardig hoe handig de pope deze bewerking verricht.
Hij zet het zachte lichaampje van het kind losjes op zijne rechterhand, omspant met de linker het kleine gezicht, zoodat hij het eene oor met de punt van den duim, het andere met den punt van de pink sluit, drukt beide oogen met wijs- en middelsten vinger toe en bedekt neus en mond met de holle hand, om het indringen van het water in oogen, ooren en ademhalingswerktuigen te beletten. Zoo dompelt hij den zuigeling driemaal kopjeonder in het water. Dit mag niet door kunstmiddelen verwarmd worden en is dus des winters niet ver van het vriespunt. Na de derde onderdompeling legt de priester het kind op den doek, dien de meter hem op de armen voorhoudt.
Is de doopeling afgedroogd, zoo wordt hem door den priester het op het kussen liggende metalen kruisje aan een koord om den hals gehangen. Hij draagt het zijn leven door, zonder het ooit af te leggen.
Nu wordt hem het mutsje opgezet en het hemd aangetrokken, door de meter medegebracht. Ook dit is een zinnebeeldige handeling: de doopeling wordt bekleed met het witte gewaad der gerechtigheid. Den peters worden nu brandende kaarsen in de hand gegeven ter aanduiding van het onlichamelijke licht, dat het kind verlicht en in staat stelt het sacrament des vormsels, d.w.z. de bevestiging in het geloof te ontvangen.
Het vormsel is een zalving, die geschiedt met de zoogenaamde heilige myrrheolie, welke door den bisschop gewijd is, die dus den doopeling door deze olie eenigermate zijn zegen uit de verte zendt. Met een in de olie gedoopt penseel maakt de priester den doopeling op voorhoofd, oogen, neusgaten, mond, ooren, borst, handen en voeten het teeken des kruises en spreekt bij iedere zalving: ‘Het zegel der gaven des H. Geestes! Amen!’ Eerst op dat oogenblik krijgt het kind zijn christelijken naam waarmede het 't eerst door den pope wordt aangesproken.
Met de keuze van een naam gaat het zeer verschillend. Voorname ouders kiezen natuurlijk den naam die hun bevalt. De boeren van eenige streken mogen alleen den naam kiezen van dien Heilige, wiens feestdag op den dag van het doopsel gevierd wordt. Op andere plaatsen mogen zij onder de namen van zestien Heiligen kiezen wier herinneringsdagen voor en na de geboorte van het kind vallen. Overigens ontvangt elke Rus slechts een enkelen naam. Dit komt van de voorstelling, dat iedere naam zijn heiligen naamgenoot in den hemel tot beschermer heeft. Twee of meer beschermers tegelijk toe te behooren is niet geoorloofd.
Nu houdt de geestelijke met de peten, die met hun brandende lichten in de hand het kind dragen, een driemaal herhaalden omgang rondom het doopbekken, het gezicht naar het Oosten gekeerd; want de nieuwe strijder, aangetrokken door het Christendom, zal het volgen als de zon der waarheid. Daar deze omgang den toekomstigen levensgang van het kind voorstelt, zoo houdt men het voor een goed teeken als geen ongeval, geen geschreeuw het gezang des priesters daarbij stoort.
De peter heeft met het doopmaal zijn laatste ver-
dansen.
| |
| |
plichtingen tegenover het kind vervuld; die der meter of doopmoeder duren langer, somtijds het geheele leven door.
Eerst moet zij gedurende eenige dagen de kraamvrouw geregeld bezoeken en een klein geschenk in het bedje van het kind leggen. Over het algemeen is elke bezoeker gewoon, in dezen tijd eenige kopeken te offeren, en gewetensvolle ouders koopen van dit geld voor het kind een heiligenbeeld.
De voornaamste familiefeestelijkheid gedurende het jaar is voor de Russen de naamdag, die evenals in katholieke landen in plaats van den geboortedag wordt gevierd. Een gebed in de kerk, of, als men het doen kan, een geheele plechtigheid wordt in de kerk te zijner eere verricht. Het overige van den dag is aan zijn genoegen gewijd; de eenvoudigste man moet al zeer arm zijn, als hij niet met Pryanniki (peperkoeken) en een zelfgebrouwen, sterkschuimend donker bier de verwanten en vrienden, die hem komen gelukwenschen, onthaalt. De welgestelde stadslieden vieren dezen dag met feesten zooals bij ons gebruikelijk is. Bij de grondeigenaars vereenigen zich reeds des middags alle buren om hun gelukwenschen te brengen, en het spreekt van zelf dat zij den geheelen dag, dikwijls ook nog den volgenden, de gastvrijheid van den jubilaris genieten.
Behalve verscheidene liefdesorakels, zooals zij bij de meeste volkeren in gebruik zijn, is er bij Russische huwelijken van poëzie en sentimentaliteit weinig sprake. De oorspronkelijke vorm van den akkerarbeid in Rusland verlangde als arbeidseenheid een man, een vrouw en een paard. Zoodra dus een knaap tot volwassen arbeider is opgegroeid, moet hij voorzien worden van die beide noodzakelijke toevoegsels.
Het hoofd der familie zorgt voor het paard, de huisvrouw of haar vertegenwoordigster voor de vrouw. De hoofdvoorwaarden, die de keuze bepalen, zijn in beide gevallen gelijk. Voorzichtige landbouwers zoeken bij paarden en bruiden geen schoonheid, maar physieke sterkte en werkkracht. De vrouw is in de eerste plaats medearbeidster, en de schoonmoeder laat haar weinig tijd om zich over te geven aan romantische droomen en ander harteleed. In den laatsten tijd speelt bij de keuze natuurlijk ook het geld zijn rol.
Vóór alle dingen moet in het oog gehouden worden of geen wettig, d.w.z. godsdienstig bezwaar in den weg staat, wat in een klein dorp, waar de inwoners voortdurend onder elkander trouwen, dikwijls moeilijk te vermijden is. Naar de Russische kerkwet is het huwelijk bij bloedverwantschap tot aan den vijfden graad verboden, zoodat de schoonmoeder en schoonzuster als moeder en zuster worden aangezien. Een lieve novelle, ‘Mijn buurman Radilow’, van Iwan Tourgueneff, behandelt den zwaren zielestrijd, die niet zelden hierdoor ontstaat.
Bij de groote uitgestrektheid van het Russische rijk en de menigvuldige vermengingen zijner inwoners zijn natuurlijk de gewoonten en gebruiken bij het ten huwelijk vragen en trouwen in de verschillende streken zeer onderscheiden.
Om de keuze te vergemakkelijken worden in vele steden openbare tentoonstellingen van huwbare jonge meisjes gehouden, die steeds een goed resultaat opleveren. In St. Petersburg bepaalt zich deze jaarlijksche tentoonstelling tot de laagste trappen van den Russischen koopmansstand en werd vroeger van 14 tot 26 Mei en ook op den tweeden Pinksterdag gehouden.
Het tooneel is de ‘Zomertuin’, de uitspanningsplaats der St. Petersburgers, een aanleg van Peter den Groote. In zijn oude, heerlijke lanen vergeet de stedeling gaarne voor korten tijd het gewoel der hem omringende wereld.
Hier verzamelen zich nu de ouders met hun huwbare dochters in de mooiste kleederen, hier vertoonen zich de schitterend gekostumeerde en gecoiffeerde koopmanszonen en laten het schoone geslacht de revue passeeren. Beambten en officieren, die vroeger ook wel onder de liefhebbers gezien werden, behooren tegenwoordig tot de zeldzaamheden in den Zomertuin. Speculanten en huwelijksbezorgers verdringen zich om de jeugdige schoonen; diamanten, kleinoodiën, kanten worden met zaakkundige oogen onderzocht.
Nadat de bruid gekozen is, volgt het aanzoek, al naar het plaatsgebruik door een middelaarster (sfwacha) of een middelaar (sfwat), door den vader van den huwelijks-kandidaat alleen of door den vader, begeleid door een onderhandelaar.
De sfwacha kent alle ongetrouwde en trouwlustige vrouwen van haar stad of dorp nauwkeurig. Wordt haar bemiddeling met betrekking tot een bepaalde schoone ingeroepen, dan is de zaak spoedig en gauw afgehandeld. Meer ingewikkeld wordt deze als de middelaarster, zonder aanwijzing van den persoon, de opdracht verkrijgt om den trouwlustigen jonkman een vrouw te verschaffen, die zekere eigenschappen bezitten moet, waaraan de vrijer bijzondere waarde hecht. Zij noemt hem dan al degenen, die zij voor het geschiktste houdt. Heeft hij een keuze gedaan, dan begeeft zich de sfwacha naar het meisje bij wie zij de eigenschappen van den huwelijks-candidaat opsomt en ophemelt. Vindt zij het meisje niet afkeerig, zoo bewerkt zij een ontmoeting op een onzijdige plaats, bijv. in de kerk, op een openbare plaats of iets dergelijks, waar zij elkander kunnen ontmoeten. Dit is de eerste stap en heet smotrenis of het beschouwen. Is het resultaat van deze ontmoeting niet ongunstig uitgevallen, dan worden de onderhandelingen verder voortgezet door de middelaarster, die van den eenen naar den anderen trekt en beider goede eigenschappen van weerskanten prijst.
Gelukt de zaak, zoo wordt er ergens een partijtje aangelegd bij familie of vrienden van een der twee, waarbij zij elkander nauwkeurig opnemen en zoo mogelijk met elkander spreken kunnen. Dit is het tweede bedrijf en heet sfwidanye of het terugzien.
In vele streken worden vóór de bindende verloving de huishoudelijke en financieele vragen nauwkeurig onderzocht en behandeld. De huwelijkscandidaat of zijn gemachtigde bepaalt de som, waarop hij zijn persoonlijke voorrechten stelt, en den ouders der uitverkorene wordt
| |
| |
medegedeeld, hoe hoog de prijs is, tegen welker betaling de jonkman hun dochter trouwen zal.
In de onderste volksklassen bedraagt het tarief gewoonlijk 20 roebel, een lakensch pak, een aantal katoenen hemden, een hoed, laarzen, kortom een volledige mannen-uitrusting. Bovendien moet de bruid een uitzet medebrengen, waarvan stuk voor stuk door beide partijen wordt bepaald. In de hoogere klassen geeft de bruid den bruidegom in plaats van het pak een mooien warmen slaaprok, dien zij, zoo dikwijls het noodig is, uit haar eigen inkomsten moet vernieuwen. Hierbij komen nog andere geschenken voor den bruidegom. Deze zoowel als de uitzet der bruid worden dikwijls in het openbaar vastgesteld. Overigens zijn ook de voorname Russen op uitzet en bruidschat bedacht en er worden vóór de bruiloft daarvan zeer nauwkeurige schriftelijke afspraken gemaakt.
Natuurlijk wordt de uitzet bij arme menschen zeer vereenvoudigd. Behalve wat beddegoed en linnen behoort de sfarafan (de lange, tot over de borst reikende rok) en de kokoschnik (de geborduurde dradenvormige hoofdbedekking van fluweel of zijde) tot de onvermijdelijke stukken der huwelijksgift. Den bruidsluier maakt het meisje zichzelf; hij is uit dunne linnen draden geweven.
Veroorlooft de welvaart, dit weefsel met een smallen gouden streep te versieren, zoo acht zich de jonge Russin voor koninklijk versierd. Arme meisjes, die zich bij het trouwen dit sieraad niet kunnen verschaffen, bedekken zich het hoofd en gezicht met den eersten den besten ongebruikten doek. Overigens wordt de bruidsluier bij voornaam en gering een heiligdom, dat het heele leven door trouw bewaard wordt; en legt men de Russin in haar laatste woning, zoo geschiedt het niet anders dan met het gelaat nogmaals met den als heilig gehouden bruidsluier bedekt.
De verloving of de handslag (rukobitye) is het derde bedrijf van het huwelijksdrama. Het wordt bijna overal in Rusland voor beide deelen als bindend beschouwd en trouw gehouden. In vroegere tijden was de verloving een bijzondere kerkelijke ceremonie en verkreeg daardoor nog hoogere wijding; thans is zij een onderdeel van het huwelijk.
Na een kort gebed geeft de priester onder driemaal herhaalden zegen een gouden ring aan den bruidegom, die beteekent dat hij de lichtgevende zon zijn moet, vervolgens aan de bruid een zilveren, als beeld der maan, die haar glans aan de zon ontleent. Zij worden dan in den naam der H. Drieëenheid verloofd en wisselen de ringen onder de vermaningen en raadgevingen van den geestelijke.
Het vierde bedrijf wordt djewitschnik genaamd. Het woord komt van djewa (maagd) en beteekent dus maagdenavond, want deze dag is gewijd aan het afscheid der bruid van het jonkvrouwelijke leven. Het is het onontbeerlijke voorspel der bruiloft en komt overeen met den Duitschen Polterabend; maar slechts wat betreft het tijdstip van het feest. Het middelpunt van het djewitschnik vormt de klacht van de bruid en haar afscheid van alles wat haar tot nu toe lief was; ieder der oude gebruiken, die hierbij voorgeschreven zijn, wordt vergezeld door weemoedige liederen.
De bruid zit op de palata, de verhoogde plankenstellage naast de kachel, in ieder geval afgezonderd van de gasten, en hooger dan zij. Naast haar zitten twee vriendinnen of ook de moeder met een getrouwde zuster. In vele streken bedekt een doek het hoofd der bruid; alleen oogen en haar zijn zichtbaar. Het laatste is met een hemelsblauw of donkerrood lint doorvlochten en loopt in een kroon van klatergoud uit.
De bruid neemt afscheid van de heiligenbeelden der woonkamer, van de verwanten, de vriendinnen. Men ziet dan zeer nauwkeurig toe of de bruid goed schreit. Daarom verheft zich de klacht telkens bij het binnentreden van ieder familielid, die allen afzonderlijk binnenkomen.
Deze liederen te zingen is de plicht der ‘zwaluwtjes’, hare vriendinnen, waarvan er dikwijls meer dan twintig vereenigd zijn. Zij zitten op de banken rondom de tafel en komen dikwijls reeds vroeg in den middag, maar treden op de djewitschnik niet voor de eerste maal als zangeressen voor de bruid op. Want sedert de verloving zijn zij iederen avond gekomen om te zingen, met de bruid te klagen en haar uitzet te naaien.
De weeklachten der bruid in het ouderlijke huis bereiken den hoogsten graad als haar de sfwacha, die het huwelijk bewerkt heeft, of een bloedverwant die gedurende de bruiloft dezen titel voert, of de naast haar zittende gezellinnen de vlecht losmaken. De vlecht is het zinnebeeld der meisjesschoonheid; het losmaken daarvan beteekent het treden der bruid uit den kring der meisjes, haar intrede in het huwelijk, want de getrouwde vrouw draagt het haar in twee vlechten, zonder linten om het hoofd gelegd en met een doek bedekt. Daarom geeft de vader der bruid zijn zegen aan deze plechtigheid, de losmaakster raakt de vlecht niet aan zonder eerst een kruis te maken, en de bruid weigert zoolang mogelijk zich daaraan te onderwerpen. Nu komt in haar klachten de geheele vrees te voorschijn, die haar hart vervult, de angst voor de tyrannie der schoonouders, de bezorgdheid dat haar nieuwe familie lastig zal zijn, want in het huis van haar aanstaanden man voert niet zij, maar de schoonmoeder heerschappij.
Zoodra de vlecht losgemaakt is, staat de bruid op. Genoodigd door een harer vriendinnen, bidt zij voor de heiligenbeelden en vraagt haar ouders hun zegen, want nu moet zij naar de badkamer om het bruidsbad te nemen.
In het bruidsbad worden haar meisjesschoonheid en haar vrije wil weggespoeld. Naar het bad begeleidt de geheele schaar gezellinnen de bruid, evenals den bruidegom zijn vrienden. Zij is weder gesluierd. In de badkamer wordt elke bekleeding afgelegd. Als de nimfen Diana, wasschen zij de bruid naar hartelust; zij zelf roert geen vinger. Zonder daartoe aangezet te zijn maakt zij geen beweging, die haar nader brengt tot het slot van het huwelijksdrama. Na de afwassching geeft zij geschenken aan de vriendinnen, trakteert haar op allerlei
| |
| |
suikergoed, het liefst peperkoek met warmen brandewijn, die hetzelfde meisje voordient dat de badkamer heeft verwarmd. Zij dansen rondom de bruid en laten den vrijen loop aan haar overmoed.
Tot de djewitschnik behoort nog een kleine dennenboom op de tafel der huwelijkskamer. Deze is met waslichten overdekt en door de meisjes, met toespeling op de losgemaakte vlecht der bruid, met de donkere linten harer vlechten versierd. Nu echter treedt de druschka (vriendje) met een jongen in de kamer. Deze druschka is bij de landelijke bruiloften de den bruidegom toegevoegde ceremoniemeester, schenker, grappenmaker, woordvoerder. Hij brengt de bruid de geschenken van den bruidegom, die overal uit kousen, schoenen, gespen, oorringen, linten, een spiegel en blanketsel bestaan. De druschka wil de mand op tafel zetten, maar wordt door den dennenboom daarin belet, welken de meisjes alleen voor een geschenk in geld ter zijde willen zetten. Bovendien biedt hij de bruid nog een kistje met peperkoeken aan en een glas bier. Zij weigert alles en laat zich eerst na lang tegenstreven tot het aannemen daarvan overhalen.
Tegen den avond rijdt de bruidegom met zijn bloedverwanten voor het huis der bruid. Het geklingel der schellen verkondigt zijn komst, maar de poort is gesloten. De druschka, die met een handdoek op den schouder en de zweep in de hand den stoet van den bruidegom aanvoert, klopt driemaal met stevige vuist op de poort en begeert met luider stemme toegang en nachtkwartier,
Op de plaats aanwezige verwanten der bruid beloven te openen, als zij daar iets voor krijgen. De druschka belooft hun den drank, die alle sloten opent.
Ieder krijgt een glas brandewijn en de toegang tot het huis wordt verleend. Een dergelijk tooneel herhaalt zich in het trouwvertrek, waar de druschka alle plaatsen door de meisjes bezet vindt. Ook deze wijken eerst op zoete vleierijen en traktatie. Zoodra de bruidegom aan de hand van den druschka den drempel overschrijdt, ontvangen de meisjes hem met een lied. Hij buigt zich voor de heiligenbeelden en bidt; nu maakt hij voor iederen bloedverwant zijner verloofde een diepe buiging, die behoorlijk beantwoord wordt, en nadert de bruid.
Deze zit in de nabijheid der heiligenbeelden en schreit nog altijd bij het gezang der speelgenooten.
Nu komt haar vader naderbij en verzoekt den gasten, met elkander kennis te maken, daar zij met het heiligenbeeld reeds gezegend zijn. De ‘jonge vorst’ en de ‘jonge vorstin’ - bruidegom en bruid voeren bij het huwelijksfeest, als het hoogste feest des levens, deze verheven titels - buigen diep voor elkander, dan gaan zij beiden hand in hand in een andere kamer, want zij mogen volgens oud gebruik noch het avondeten, noch het drinkgelag der gasten bijwonen.
De bruidegom heeft tehuis, de bruid na het bad gegeten. Overigens worden zij in het vertrek, waarin zij zich met de zangeressen hebben teruggetrokken, door den druschka van spijs en drank voorzien.
Op den vooravond van het huwelijksfeest vereenigen zich de bloedverwanten van den bruidegom bij hem om hem naar het huis der bruid te geleiden. Dat is het oogenblik, waarop de keuze der waardigheidsbekleeders volgt, die gedurende de bruiloft een reeks van verplichtingen hebben te vervullen.
De benoeming geschiedt door den vader van den bruidegom onder goedkeuring van den laatste.
De eereposten, die verdeeld worden, zijn de volgende:
1. De bojaren. Zij hebben geen anderen dienst dan deel te nemen aan den rit naar de kerk. Daar bruid en bruidegom vorst en vorstin genoemd worden, verlangt het gebruik een gevolg van bojaren. 2. Waar de broeders van den bruidegom afzonderlijk gekozen worden en zij den druschka niet overbodig maken, moeten zij den bruidegom aan de armen houden en weder oprichten, als deze de voorgeschreven diepe buigingen tot den grond maakt. 3. De trouwouders van den bruidegom houden afwisselend met die, door de bruid gekozen, de kronen terwijl de geestelijke het huwelijk voltrekt, en het is gewoonte dat de trouwvader van den bruidegom de kaarsen, die bij de feestelijkheden branden, de trouwvader der bruid de huwelijksfeesten betaalt. De trouwmoeder levert het kleed, waarop het bruidspaar in de kerk staat en dat later den geestelijke toekomt. 4. De dooppeter, of als deze niet meer leeft, een der oudste personen uit de familie, neemt den eerepost op zich van tyffjazki (gebieder over duizend), wiens voornaamste plicht daarin bestaat, het bruidspaar driemalen op zijn hand de ringen te laten wisselen. De doopmoeder krijgt het belangrijke ambt der sfwacha. Ook nemen zij de plaats der ouders in en vervullen hunne verplichtingen, die op vele plaatsen alleen in het zegenen van het bruidspaar bestaat. 5. Het ambt van den gwosdar (eigenlijk nagelsmid of drankverzorger) vindt men slechts in eenige streken; anders worden zijn diensten door den druschka verricht. 6. De plichten van den druschka (ook der sfwacha) zijn zoo veelomvattend, dat beiden in den regel meerdere helpers ter zijde staan.
De rij der ceremoniën op den trouwdag wordt geopend door de inzegening van den bruidegom, die op de plechtigste wijze onder de heiligenbeelden geschiedt en door den druschka met een lang gezang wordt begeleid. Nadat hij door vader, moeder, de plaatsvervangende ouders en alle familieleden gezegend is geworden, staat de sfwacha op en vraagt den zegen van allen om den jongen vorst te zalven.
Daarop doopt zij den vinger of een kam in een glas bier of gesmolten boter, bestrijkt daarmede het hoofd van den bruidegom en kamt hem het haar. Dezelfde ceremonie wordt bij de bruid door haar sfwacha en verder door vader, moeder en alle familieleden volbracht, waarbij ieder haar een muntstuk in den schoot werpt.
Nu volgt het afscheidseten, waaraan de bruidegom geen deel neemt, wel echter de gasten tot eten en drinken aanspoort. Nu wordt de rit naar de bruid begonnen, voor welke echter aan eenige oude gebruiken moet worden voldaan. De druschka draagt het heiligen-
| |
[pagina 204-205]
[p. 204-205] | |
verlaten. Naar A. Hering. (Zie blz. 198.)
| |
| |
beeld, waarmede gezegend werd, rondom alle ingespannen paarden, de sfwacha bestrooit de dieren met hop of begiet hun de manen met bier.
Onder aanvoering van den druschka beweegt zich de stoet naar het huis der bruid. Op eenigen afstand van daar laat de dorpsceremoniemeester stilstaan en begeeft zich alleen naar de trouwkamer. Hij vraagt of de bruid gereed is en meldt de aankomst van den vorst en zijn bojaren.
Verschijnt de bruid voor hem in haar tooi, zoo wijst hij haar de plaats aan tafel, recht onder de heiligenbeelden, en verzoekt haar vader, zijn dochter een beschermer ter zijde te stellen. Deze rol verricht een knaap, gewoonlijk een broer der bruid of een bloedverwant.
Deze beschermer der bruid, die in vele streken door haar speelgenooten ondersteund wordt, veroorlooft eerst na veel parlementeeren met den druschka de intrede van den bruidegom.
Ook hier evenals bij alle andere gelegenheden moet hij zich de plaats koopen en om het bezit der bruid onderhandelen, - sporen die op den vroegeren koop der vrouwen wijzen, die thans in de Tartarische provinciën van Rusland nog gebruikelijk is.
De weeklachten der bruid, op den trouwdag nog luider en langer dan op de djewitschnik, beginnen met de nadering des bruidegoms, wien na veel onderhandelingen eindelijk de toegang is geschonken. De bruid is opgestaan, begroet den aanstaanden echtgenoot met een diepe buiging en de laatste brengt haar aan tafel, waar de druschka hun een plaats aanwijst.
Zij zitten naast elkander op zachte kussens, vroeger op een pels, wat het aangename leven moet aanduiden, dat hun in den huwelijksstaat wacht. Intusschen hebben de zangeressen nog vele liederen aangeheven, vooral wanneer, volgens een algemeen verspreide gewoonte, der bruid door haar oudsten broeder kousebanden en schoenen aangetrokken worden, waarbij men haar de geldstukken in de schoenen legt, waarop zij, waarschijnlijk als zinnebeelden van den rijkdom, naar het trouwaltaar gaat.
Kort voor den afrit ter kerke, gewoonlijk nadat de gasten weer gegeten hebben, zegenen de ouders der bruid hun dochter en den bruidegom als een bij elkander behoorend paar. De laatste ontvangt dezen zegen knielend, het hoofd tot de aarde gebogen.
De zegening geschiedt behalve met het heiligenbeeld ook nog met zout en brood. De moeder der bruid legt deze later in de kast, die den bruidschat bevat. Het heiligenbeeld neemt de sfwacha nu het eerst mede in de kerk en na het trouwen in het huis van den man; evenzoo wordt het heiligenbeeld van den man op dezelfde wijze naar het nieuwe huis gebracht.
De volgorde, waarin de bruidstoet naar de kerk rijdt, verschilt naar de plaatsen; altijd vormt echter de druschka met het heiligenbeeld de voorhoede. Bijna overal rijden bruid en bruidegom in verschillende wagens of sleden en allen nemen aan dezen rit deel, die den een of anderen post daarbij te vervullen hebben.
De eigene ouders begeven zich nooit en nergens met het bruidspaar naar de kerk, misschien om hun verzet bij het verlies van hun kind te doen blijken. Zoo is het ook bijna overal in Rusland gebruik dat de bruidegom met zijn gevolg het eerst de kerk betreedt en de bruid met haar stoet daar afwacht.
Zoodra het jonge paar voor den priester treedt, overhandigen zij hem een paar katoenen of linnen doeken, waarvan hij er een op den grond uitbreidt en ze daarop laat staan, terwijl hij met den andere als met het symbool der vereeniging hun armen samenbindt.
Voor dat hij de doeken uit elkander vouwt, maakt hij daarmede een kruis over het bruidspaar; na het huwelijk blijven zij eigendom van den priester. Na ieder afzonderlijk onderdeel van de kerkelijke handeling is het bruidspaar gewoon de hand des priesters te kussen.
Er zijn drie van zulke onderdeelen: de verloving, het huwelijk en de huwelijkskroning.
De verloving is reeds beschreven. Daarna begeven zich allen onder aanvoering des priesters met het wierookvat, bruid en bruidegom met brandende lichten in de hand, naar het schip der kerk, verwelkomd door vrome gezangen. Dan worden zij door den geestelijke in tegenwoordigheid der gemeente tot eendracht vermaand, welke zij uitdrukkelijk moeten beloven. Na drie lange gebeden worden de ringen driemalen op de hand van den tyjazki of bruidvader gewisseld en door den priester beiden aan den vinger gestoken.
Nu volgt de huwelijkskroning. De daarbij gebruikte kronen ziet men in de Russische kerken in verschillende soorten. De eenvoudigste zijn van bordpapier met goudpapier beplakt, dan volgen koperen met glazen steenen tot aan echt gouden met edelgesteenten versierd.
Verschillend is ook het gebruik daarvan. Zooals van zelf spreekt, moeten deze kronen volgens het kerkrituaal gedragen worden door het bruidspaar, dat er mede door den geestelijke bekroond is, tot het oogenblik dat zij weggenomen worden. Daar dit echter voor het rijk bekranste en versierde hoofdje der bruid groote moeilijkheden oplevert, zoo is de gewoonte, misschien wel door rijken en aanzienlijken uitgevonden, algemeen geworden, de kronen boven de hoofden der gehuwden te laten vasthouden door de trouwouders. Daar deze echter met de hooggehouden kronen den omgang der jonge echtgenooten moeten vergezellen, wat voor oudere menschen een hoogst vermoeiende taak is, zoo kiest men nu bijna altijd twee van de jongere bruidjonkers daarvoor, en ook voor deze is de lichamelijke inspanning nog buitengewoon groot.
De priester zet nu het paar de kronen op, of geeft ze den kroondragers in de hand. Dan spreekt hij de woorden: ‘Gekroond wordt de dienaar Gods (naam en voornaam) voor deze dienstmaagd Gods, in den naam des Vaders, enz.,’ en voor haar het omgekeerde.
Nu worden verscheidene stukken uit de Heilige Schrift voorgelezen, twee gebeden uitgesproken, en het huwelijk is volgens de Grieksche kerk gesloten.
Met de jonggehuwden geschieden echter nog andere
| |
| |
ceremoniën, die aan de plichten van hun staat moeten herinneren. De priester zegent voor beiden een drinkbeker en laat hun daaruit driemalen wijn met water vermengd drinken, opdat de jongelieden erkennen dat zij van nu af uit denzelfden kelk vreugd en leed moeten scheppen. Hierop vereenigt de geestelijke de handen der jonggehuwden tot teeken van hun onverbrekelijken band op zijn stola en voert ze driemaal rondom de bidbank, waarop het heilig Evangelie ligt, als zinnebeeld der nieuwe levensbaan, die zij voortaan gemeenschappelijk moeten bewandelen. Feestzangen begeleiden hun op dezen tocht, terwijl de kronen zich steeds boven hun hoofden moeten bevinden. Na het einde van dezen plechtigen tocht worden de kronen weggenomen. De jonge man kust het heilige Evangelie driemaal en werpt zich na iederen kus op den grond, dien hij met zijn voorhoofd aanraakt. De jonge vrouw herhaalt hetzelfde. Nu begroet hen de priester met woorden vol patriarchalen eenvoud, bidt voor hen om een lang leven, en op zijn bevel bezegelt het echtpaar hun huwelijksliefde met een kus; hiermede zijn de kerkelijke ceremoniën ten einde.
De eerste zorg van alle aanwezige vrouwen is nu, hun jonge gezellin het kapsel der getrouwde vrouw te geven. Haar haardos als meisje was de eenvoudig doorvlochten vlecht. Deze werd op de djewitschnik losgemaakt en bleef onder den bruidssluier in denzelfden toestand. Nu moet zoo haastig mogelijk haar vrouwen-toilet worden gemaakt en dit geschiedt in het voorportaal der kerk of in het daarbij behoorende wachtershuisje. De sfwacha vlecht het haar der jonge vrouw in twee vlechten, die om het hoofd geslingerd en door een met goud bezetten band bevestigd worden.
Daarop komt de powoinik, een eng aansluitend kapje of een in dezen vorm om het hoofd geslingerde doek, die het haar geheel bedekt. Ook de bruidssluier wordt weder opgezet. Gedurende haar verkleeding moet de bruid weer, zooveel zij kan, schreien. Zij werpt echter, zoodra zij uit de kerk komt, den doek, waarin zij haar tranen liet stroomen, ver van zich af en toont daarmede alle ellende van de toekomst weggeworpen te hebben om alleen voor de vreugde te leven.
Een hoofdonderscheid in de huwelijksgebruiken bestaat hierin, of het huwelijksmaal na het trouwen in het huis der bruid of van den bruidegom plaats heeft. Het laatste is het meest gebruikelijk.
De jonge echtgenooten worden daar eerst door de moeder van den man begroet en in de onderste kamer van het huis, die anders slechts tot voorraadkamer dient, geleid. Nadat de jonge vrouw driemaal om den baktrog is gevoerd, opdat zij flink en handig zal zijn, zetten zich de jongelieden allen tot het maal neder, dat hier voor hen bereid is. Zij hebben dezen dag nog niets gebruikt en nemen nu hun eerste spijs aan hun eigen, van nu af gemeenschappelijke tafel.
Dan begeven zij zich naar het gezelschap dat hun wacht. De jonge vrouw blijft gesluierd tot de druschka met de zweep haar den doek van het hoofd en de schouders schuift, waarop de schoonmoeder hop en gerst over haar strooit. Ook in het huis der jonggetrouwden mag een koor van zangeressen niet ontbreken. Het bestaat echter niet meer uit de jonge meisjes, onder wier klaagliederen de bruid het ouderlijke huis verliet; nu ontvangen haar getrouwde vrouwen en nemen haar in zekeren zin in haar kring op.
De luide klachten der meisjes zijn verstomd, slechts eenige korte liederen wijden de zingende vrouwen aan het verdriet der bruid. Dan weerklinken vroolijke zangen tot lof der jonggehuwden, en komt ook de dans tot zijn recht, en menige jonge borst draait zich in den vroolijken trepak of in den overmoedigen kasatschik om zijn danseres.
Bij het trouwmaal zitten de jonggehuwden slechts korten tijd aan, en wel, zonder deel te nemen aan het maal. Zij hebben ook volop daarmede te doen om de gasten tot eten en drinken te noodigen; zij moeten voor ieder, wien een glas brandewijn gereikt wordt, een diepe buiging maken en elkander voor ieders oogen kussen zoodra het den drinkenden invalt het glas neer te zetten en te zeggen: ‘Het smaakt bitter’; menige gast veroorlooft zich deze scherts meermalen bij hetzelfde glas.
Overigens worden bij het vroolijke maal niet alleen lofliederen gezongen; vele persoonlijkheden worden ook met bittere spotverzen bedacht; voor allen moeten de druschka en sfwacha zich iets dergelijks goedschiks laten welgevallen.
Lang voor de drinkpartij ten einde is brengen druschka en sfwacha de jongelieden in het voor hen ingerichte slaapvertrek of ergens in een plaats, dat bij de bekrompen ruimte in een boerenhuis ter beschikking staat, waarbij ook de stal niet uitgezonderd is. Daar krijgen zij weer spijs en drank, en een gebruik wordt daar herhaald, dat in de middeleeuwen ook bestond; de jonge vrouw trekt ten teeken van onderwerping haar man de voetbekleeding uit.
Bij het aanbreken van den volgenden morgen posteeren zich alle gasten, voor zoover zij in het feesthuis den nacht door hebben gevierd, voor de bruidskamer, om door groot gedruisch het jonge paar uit te noodigen, voor hen te verschijnen. Ook de zangeressen komen in eenige streken weer te voorschijn. Vóór allen treden druschka en sfwacha in de slaapkamer om de jonggetrouwden te begroeten.
De tweede dag wordt, vóórdat de mannen nog te diep in het het glas gezien hebben, met wandelen begonnen. Daarbij sluit zich een slemppartij aan, dat het ‘Vorstenmaal’ wordt genoemd, omdat de jonge vorst er de eenige meester van is. De taak van het jonge paar bestaat hoofdzakelijk hierin, dat zij de gasten alweer tot drinken uitnoodigen en door uitdeeling van kleine geschenken grootere van hen ontlokken. Hebben de feestelijkheden na het huwelijk daags in het huis der ouders van de bruid plaats gevonden, zoo trekt het jonge paar den derden dag in zijn aanstaande woning. De vreugde is voorbij, de ernst des levens treedt in zijn rechten.
En zoo gaan de eentonige dagen voor de Russen voorbij in arbeid en genoegen, geweven uit smart en vreugde, totdat ook hun de geheimzinnige macht, die
| |
| |
over leven en dood gebiedt, haar somber halt! toeroept. Ook het afscheid van het leven viert de Rus op bijzondere manier.
Wanneer wij een der geniaalste kenners van het Russische volk gelooven mogen, zoo sterft de Russische boer anders dan de overigen misschien.
‘Merkwaardig sterft de Russische boer,’ zegt Turgueneff; ‘zijn toestand vóór het einde is òf onverschilligheid òf stompzinnigheid. Hij sterft, alsof hij een ceremonie volbrengt, koud en eenvoudig.’
Een eigenlijke voorbereiding tot den dood is er in de Russische kerk niet. Het zoogenaamde ‘Oliesel’ wordt door hen als een laatste godsdienstig heilmiddel betracht, wanneer de aardsche geneesmiddelen niet helpen. Tegelijk wordt hun ook wel het Heilige Avondmaal gereikt, maar het heeft niet de beteekenis van geestelijke voorbereiding voor het sterven. Bij het verlaten van het leven, aan de grens van het tijdelijke en eeuwige wordt de Heilige Maagd om hulp en bescherming aangeroepen; van het oogenblik van den dood af, totdat men het stoffelijke overschot aan de aarde overgeeft, bidt men bij het lijk de panichyde (bijzondere gebeden voor den doode), terwijl de uit verwanten en bedienden bestaande lijkwacht zoowel als de bezoekers er bij komen bidden.
De Grieksche kerk neemt aan, dat zich op den derden dag duidelijke sporen van den dood aan het lijk vertoonen en dat de negende, twintigste en veertigste dag graden in de ontbinding van het lichaam beteekenen. Daarom is de derde dag na den dood van de begrafenis, de negende, twintigste en veertigste voor zielenmissen bestemd. Ook waren het veertig dagen, die de Heiland na Zijn opstanding nog op aarde wandelde. De gebeden en missen voor de dooden dienen in de Oostersche kerk slechts ter herinnering aan de overleden vrienden; van het vagevuur weet zij niets af.
In Rusland is men niet gewoon zich zoo spoedig van den geliefden doode te scheiden als bij ons. De mooiste kamer van het huis wordt in een lijkkapel veranderd, waarin de lijkkist op een meer of minder rijke katafalk rust. Onbedekt in zijn beste kleederen rust daar de gestorvene. Over den welgestelde worden wel is waar kostbare, dikwijls met goud en zilver doorweven kleeden uitgespreid; zijn gezicht blijft echter onbedekt ook op den laatsten weg naar het kerkhof. Kinderen legt men in een mooie rozeroode of hemelsblauwe kist, jonge meisjes in een sneeuwwitte; bij oudere getrouwde vrouwen is de kist meestal violet. Tot het overtrekken dezer kisten gebruikt men laken, fluweel, zijde; alleen bij de armen stelt men zich tevreden met het opverven, dat altijd nog vriendelijker staat dan onze donkere, zwarte, laatste woningen.
De volgende plechtigheden geschieden òf in het sterfhuis, òf, wanneer zich de treurstoet vóór de beaarding nog in de kerk begeeft, hierbinnen. De biechtvader nadert zijn overleden biechtkind voor de laatste maal en leest een absolutiebrief voor, waarin volgens de macht, die de Heer zijn leerlingen schonk, den doode al zijn zonden worden vergeven. De papierrol, waarop zich deze absolutiebrief bevindt, legt hij als laatste pand van christelijke liefde in de koude handen van den doode.
Nu worden allen, welke den doode op zijn laatsten weg volgen, uitgenoodigd, op het voorbeeld van zijn geestelijken vader en de overige priesters den overledene een laatst vaarwel toe te roepen, vóórdat hij aan den schoot der aarde wordt toevertrouwd.
Onder de onafgebroken klanken der kerkelijke klachten en afscheidsgezangen naderen verwanten en vrienden van den gestorvene de kist en kussen hem op het koude voorhoofd.
De begrafenisstoet wordt geopend door den naasten bloedverwant van den overledene, die zijn heiligenbeeld op beide handen voor zich uit draagt. Dan volgt op het land en bij armere menschen een tweede familielid met het deksel van de kist op het hoofd. Onmiddellijk vóór de kist de geestelijkheid, die, al naar het vermogen van den doode, meer of minder talrijk vertegenwoordigd is. Hun gewone feestkleeding van goudbrokaat met bonte kleuren hebben zij tegen zwart met zilver verruild. Eenigen zwaaien het wierookvat, anderen dragen heiligenbeelden, banieren en vanen, weder anderen de brandende kaarsen die de kist omringen. Dicht achter het lijk gaan de naaste verwanten; hun volgen de overige rouwdragenden.
Bij den aanblik van zulk een stoet doet ons een eerbiedige gewoonte weldadig aan. Geen Rus, voornaam of gering, laat een lijkstoet voorbijtrekken zonder het hoofd groetend te ontblooten, aandachtig een kruis te maken en een gebed voor den overledene uit te spreken.
Gaat de stoet vóór de begrafenis nog naar de kerk. zoo wordt de kist midden in het godshuis op eene draagbaar gezet. Is de kist in het graf nedergelaten, zoo strooit de geestelijke aarde op het uitgebluschte wierookvat met de woorden: ‘Van de aarde zijt gij en naar de aarde zult gij terugkeeren!’
Dan roept hij den overledene toe, in den naam van allen, die hem spoedig zullen volgen:
‘Eeuwig aandenken!’
Zoolang de kist nog in het sterfhuis stond, was daarnaast een schotel met rijst in melk geplaatst, met suiker en kaneel bestrooid en in kruisvorm met rozijnen bezet: de doodenspijs. Zij werd tot aan de grafplaats de kist nagedragen. Nadat ieder der rouwdragenden een handvol aarde in het graf geworpen heeft, wordt de rijstschotel met een enkelen lepel rondgediend. Ieder neemt er wat van. Wat overblijft, wordt des avonds bij het doodenmaal in het sterfhuis geheel opgebruikt. Aan de naaste bloedverwanten wordt de schotel altijd het eerst gereikt.
Na de begrafenis keert de begrafenisstoet in het sterfhuis terug. Zoodra de geestelijkheid aankomt, wordt met hun hulp een drank gebrouwen waarin het hoofdbestanddeel honig is. De popes zegenen het, verrichten eenige gebeden voor de heiligenbeelden en nu gaat de beker rond. Ieder drinkt op de rust van den zooeven begravene. Kort daarop begint het doodenmaal. De naaste bloedverwant van den overledene neemt de voor- | |
| |
zittersplaats in; bij de treurende vergadering gaat het naar ons begrip bijzonder levendig toe.
Wij kunnen de rij der Russische familiefeesten niet
poppenkeuken. Naar Th. Kleehaas. (Zie blz. 210.)
kleur, die aan de oudste heidensche gebruiken herinnert. Deze doodenfeesten worden in den zomer gevierd en men ziet dan tallooze scharen volks, hoog en laag, arm en besluiten zonder het jaarlijksche doodenfeest te herdenken, dat op elk kerkhof ter gedachtenis der overledenen gevierd wordt. Het heeft in Duitschland een eigenaardige rijk, naar de graven hunner geliefden trekken om hun aandenken te eeren.
Nu wil echter het Russische gebruik, dat de leven- | |
| |
den bij het graf der overledenen een maal nemen, waartoe de samowar, de Russische theemachine, dikwijls in reusachtige afmetingen haar geliefkoosden dienst verleent en de zooeven genoemde Katja evenmin mag ontbreken; dan ziet men dikwijls binnen het hek van een familiegraf den hoofdofficier, met de zijnen aan sierlijke tafeltjes gezeten, uitgezochte lekkernijen gebruiken, terwijl in de onmiddellijke nabijheid menschen uit het volk in groepen zitten rondom een uitgespreid schoon tafellaken en zich tevredenstellen met het voortreffelijke russische tarwebrood en warme thee. Zoo kan het gebeuren, dat deze doodenfeesten aanleiding geven tot inniger verhoudingen, waaruit dan weer verlovingen, huwelijken en kinderdoop volgen, zoodat zich om worden en vergaan een natuurlijke band slingert.
|
|