in haar nog de oude karaktertrekken terug, den luchthartigen zin van het Rhijnland, den beminnelijken humor, de oude vroomheid en eerbied voor den godsdienst en zijn dienaren, de oude weldadigheid. In het beweeglijke leven en drijven der stad, in haar talrijke feesten, waaronder de kermissen of jaarmarkten der verschillende parochiën een groote rol spelen, in de goedgevulde zalen der tempels van Gambrinus en Bacchus, in de voorliefde tot muziek, welke vooral in de Gurzenich-concerten wordt aangekweekt en alle drie jaren in het Neder-Rhijnsche Muziekfeest de hoogste triomfen viert, komt die lichte, levenslustige zin het best tot zijn recht.
De onverwoestbare humor kenteekent voldoende de wereldberoemde carnevals-feestelijkheden, en de godsdienstige zin spiegelt zich het best af in het drukke bezoek der kerken, in de godsdienstige houding der geloovigen en vooral in de levendige deelneming aan processiën en bedevaarten.
Hoe zou dan ook de aloude Bisschopstad niet vroom en goed katholiek zijn! In haar wapen prijken sedert eeuwen de kronen der heilige Driekoningen Michaël, Gaspar en Balthasar, wier gebeenten men in een kostbare gouden reliquiekast in den Dom bewaarde, en de elf vlammen ter herinnering aan de elf duizend Maagden, die onder aanvoering der H. Ursula ten tijde van keizer Alexander Severus den marteldood stierven en wier verpletterde schedels, door een vrome hand met liefde en zorg rijk bedekt, in de schatkamer der kerk van de H. Ursula rusten.
En uit het midden der stad stijgt in majestueuze schoonheid en kracht het architectonische wonder der christenheid, het edelste meesterwerk van gothieke bouwkunst omhoog - de Dom, waarvan sedert de dertiende eeuw vrome geestdrift steen op steen stapelde, totdat hij eindelijk in onze dagen voltooid werd en de kruisbloemen het verheven werk kroonden.
Bij dit alles staan reeds in het vroege morgenuur negentien parochiekerken en zeven hulpkerken open voor de godsdienstige behoeften van het volk. Maar nooit vertoont zich de godsdienstzin van de Keulenaars zoo duidelijk, als ten tijde der groote processiën. Dit is een onvergetelijk schouwspel, de reis naar de oude Bisschopstad alleen reeds waard. Hoe zijn dan de straten en pleinen met guirlandes, bloemen en vanen versierd, welke prachtige altaren zijn er niet hier en daar opgericht vol kruisbeelden, Maria-beelden, kostbare vazen en tapijten, en hoe bedekt zijn de straten niet met bloemen en kleurige snippers, gestrooid door in het wit gekleede meisjes met geurige kransjes in de krullende lokken!
En wat een leven en drijven, wat een spanning op alle gezichten, totdat de ontzagwekkende stoet onder zingen en bidden, klokkengelui en bazuingeschal naderbij komt. Een schilderachtig, wonderbaar tooneel, rijk aan glans en kleur, trekt voorbij. Alleen de twaalf arme grijsaards, die als zinnebeelden der Apostelen met lange staven voortstrompelen en later door den Aartsbisschop de voeten gewasschen en daarna met spijs en drank verkwikt worden, brengen een wanklank teweeg en herinneren aan de diepe ellende en de duistere schaduwzijden dezer wereld, die zoo gaarne zichzelf bedriegt.
Zonder einde trekt de processie ons langs - uren lang, totdat zij eindelijk voorbijgaat, en nu snelt de lieve jeugd toe, om vroolijk lachend van den geurigen bloemenrijkdom, die, tot guirlandes en kransen gewonden, overvloedig straten en pleinen versiert, naar hartelust haar deel te krijgen.
Nergens echter vervult de ziel een dieper en ingetogener gevoel dan onder de hooge gewelven van den majesteitvollen Dom! Daar staan wij in het middenschip van het gothieke wondergebouw en zien op naar de slanke zuilenbundels, die zich daarboven op ontzagwekkende hoogte met de sierlijke gewelven verbinden, en staren dan verder langs deze zuilenrijen naar het heerlijke koor, aan welks uiteinde het hoogaltaar in feestelijke pracht schittert. Door het venster vol figuurrijk schilderwerk breekt de zon door, en wonderbaar lichten zij als smaragd, robijnen en vloeibaar goud en werpen hun kleuren trillend en spelend op de steenen van den bodem en op de zuilen. De Hoogmis wordt gevierd en krachtig dringen de stemmen der priesters en koorzangers, de bruisende klanken van het orgel in onze ooren.
Het stout ten hemel strevende bouwwerk, de macht der tonen - zij grijpen ons aan en voeren den geest op naar het Eeuwige, het Hoogste, het onuitsprekelijke, dat onveranderlijk boven allen godsdienststrijd en twist troont in onbereikbare hoogten.
Het ‘Hochamt’ is ten einde, de tonen verstommen en dan komt het den droomer zeer profaan en prozaïsch voor, dat de in zijn plooienrijken scharlaken rok gekleede en met langen staf voorziene Zwitser hem nadert met een zilveren schaal vol geld, om met waardigen ernst een penningske voor den Dom te vragen. Men betaalt en krijgt nu een kaartje ter bezichtiging van het koor, de verschillende kapellen, de schilderijen en de schatkamer en sluit zich aan bij een internationalen troep heeren en dames, waaronder de stijfhalzige Engelschen vooral een groote plaats bekleeden, om onder geleide van een sacristaan of koster de kostbaarheden der kunst en de reliquieën te bezichtigen.
Heeft men al het bezienswaardige in oogenschouw genomen, dan wordt, nadat men weer geld - dat zelfs in den weergaloos schoonen Keulsche-Dom een groote rol speelt - betaald heeft, de beklimming ondernomen van het buitenste gedeelte van het hooge koor, van de binnen- en buitengalerij en van de beide honderd en zestig meter hooge torens.
De Engelschen beschouwen dit bestijgen gewoonlijk als een voorbereiding tot het beklimmen der Jungfrau of den Montblanc, en gaan langzaam, statig, trede voor trede de kronkelende, nauwe torentrap op.
Ons hoofd duizelt van het eindelooze wenden en draaien - maar als eindelijk de hoogte bereikt is, vergast zich het verbaasde oog aan het woud van kruisbloemen en pijlers van goten en hekken, van balken en stutten, aan het sierlijk gehouwen steenwerk en aan de diep onder ons liggende stad met haar tot stippels samengeschrompelde menschen, en verder heer schouwend, aan het heerlijke Rhijnland met zijn steden,