De eerstgeborene.
Een eerstgeborene!
Welke moeder voelt haar hart niet kloppen van vreugde, als zij denkt aan de onvergetelijke oogenblikken, toen voor het eerst moedervreugd haar hart vervulde, toen het kind van zooveel angstige verwachting, van zooveel bidden en hopen, eindelijk in haar armen rustte.
Met hoeveel verrukking staart zij dan het rustig slapende wichtje aan! Is er een schepseltje mooier en frisscher, molliger en levendiger dan het hare? Zoete weelde van het moederhart, onverschillig of zij vorstin of dagloonersvrouw is; wanneer zij haar eersteling aan de borst drukt, voelen alle moeders zich even trotsch, even gelukkig. Mochten zij dan ook niet het grootste voorrecht genieten, hun echtgenoot te hebben verblijd met een eerstgeborene?
Geen wonder dat haar oogen vroolijk fonkelen, dat haar lippen teeder lachen, als zij het kostbare geschenk des hemels in haar hand houden, dat haar hart stil een bede fluistert om Gods zegen te vragen over het dierbare pand, haar toevertrouwd, ten einde het moeilijke werk van zijn opvoeding tot een goed einde te brengen; maar geen wonder ook dat, hoe menig kind dien eerstgeborene ook moge volgen, het moederhart toch op geheel bijzondere wijze aan dien eersten lieveling blijft hangen, niet omdat hij schooner, geestiger, beter is dan de anderen, maar omdat zij hem het langst heeft liefgehad, omdat hij haar het eerste leerde wat het heet, zich moeder te voelen.