Een oogenblik halt.
Men zou, om een modewoord van den dag te gebruiken, het werk van onzen verdienstelijken landgenoot Koldewey een ‘instantané’ kunnen noemen, zoo waar en levendig, zoo op heeterdaad betrapt, is het eenvoudige tafreeltje, dat zijn geestig penseel te zien geeft.
Wij zijn aan den uitersten zoom van een bosch, vlak bij een kromming van den grooten weg. Vol en breed valt het licht van ter zijde op dien weg, terwijl de zware boomgroepen meer in de schaduw liggen. Het echt Hollandsche landschap prijkt in al de weelde van den zomerdos, en heerlijk moet het zijn, in deze omgeving rond te dwalen, te rusten, te droomen, en er de longen te sterken met de zuivere, opwekkende buitenlucht.
Bij de bocht van den boschweg heeft een vluchtige ontmoeting plaats. Een Zuid-Hollandsch boerinnetje, ‘een juweel van een meid’ mag ze heeten, met een paar welgevulde melkkannen aan het juk over de schouders, komt er een boerenarbeider tegen, die met zijn kar op een sukkeldrafje voortrijdt, om een vrachtje grint of mest te gaan halen. Het melkmeisje en de vrachtrijder zijn oude bekenden, en zij bepalen zich bij de ontmoeting dan ook tot iets meer dan een enkelen groet. Zij zet hare kannen neer en haakt ze van het juk los, en hij trekt de teugels aan, om zijn ouden knol een oogenblik halt te laten houden. En zoo voeren zij een gezellig praatje over het weer, over het dorpsnieuws, over het laatste broedsel van haar kippen of van zijn ganzen, en wat er al meer in zulke hoofden en harten omgaat. En dan knikken zij elkaar nog even toe, elk gaat zijns weegs, en de vluchtige ontmoeting is afgeloopen.
Alles zoo eenvoudig mogelijk. Maar het genie van den kunstenaar heeft het gewijd tot een tafreeltje vol geest en naïeve bekoring.