staalkaart als het ware vormde van alles wat de bouwstijlen van verschillende eeuwen schoons en bevalligs gaven, als het zijn sierlijke torentjes en luchtige balkons vroolijk tusschen het groen verhief als dat fraaiste der Duitsche kasteelen hij Wernigerode, of als Stolzenfels en Rheinstein. Neen! het paleis zelf heeft niets buitengewoons, niets aangenaams, maar - wat een park, wat een aanleg, wat kolossale boomen, wat mooie landelijke zitjes, wat trotsche waterpartijen en waterwerken! Waar de kunst begint, dat ziet men genoeg, maar waar zij eindigt, waar zij vol liefde opgaat in de heerlijke natuur, dat is moeilijker aan te wijzen.
Cassel zonder Wilhelmshöhe zou èn om zijn Rembrandts èn om zijn Karls-Aue, de moeite van een bezoek ruim geloond hebben, maar nu bezoekt niemand Cassel dan met het vaste voornemen in Wilhelmshöhe een of meer dagen door te brengen, liefst als de waterwerken spelen, des zondags; maar zelfs al mist het dit grootste der ‘great attractions’, dan nog is Wilhelmshöhe een plekje waar de toerist - op straffe van te heeten zijn beroep niet te verstaan - zich dient te vertoonen.
Misschien is 't er nog beter als het water zijn rol niet medespeelt in het concert der Wilhelmshöher schoonheden, want hoe indrukwekkend ook het gezicht is van het schuimende water, zich nederstortend van de reusachtige Herculestrap, toch wordt dit genot vergald door het drukke, giegelende, etende, dringende publiek, dat op die dagen het verrukkelijke park eenvoudig ongenietbaar maakt.
Natuurlijk, men kan de waterwerken op Zondagmiddag gaan zien, juist zooals men naar Versailles trekt wanneer daar de fonteinen springen, maar wie de geheimen wil afluisteren van het verleden, wie den zonnekoning en zijn hof, wie de laatste schoone dagen van het koningschap par excellence vóór den grooten zondvloed, die alles vernielde, nog eens voor zijn geestesoog wil doen herleven, die het volle contrast tusschen het schitterend verleden en het doodsche, sombere heden in grel licht wil zien, die kiest een anderen stillen dag, die volbrengt zijn pelgrimstocht naar dat Mekka van het koningschap alleen of met eenige gelijkgestemde zielen; hoe stiller en eenzamer om zich heen, hoe meer hij zich voelt aangegrepen door den geest van het voorheen, hoe duidelijker hij de schimmen van groote en kleine dooden in de eindelooze galerijen ziet opdoemen, hoe meer hij in de stijf aangelegde parken vol quinconces, in de groepeering van vijvers en beelden, den geest voelt voortleven van Louis XIV.
Wie Wilhelmshöhe genieten wil, ten volle genieten, bezoeke het op deze wijze, hoewel - het moet gezegd worden - de macht der historische herinneringen in geen vergelijking staat met die, welke ieder maar eenigszins ontwikkeld mensch, in Versailles overstelpt.
Er is in Versailles misschien evenveel, zoo niet meer feestgevierd en gezondigd dan in Wilhelmshöhe. Tranen, zuchten, bloedig zweet kleven aan die sierlijk samengevoegde steenen, maar waar ter wereld werd ooit iets tot stand gebracht dat geestdrift en bewondering opwekt, iets grootsch en iets schoons, dat niet gekocht werd door het lijden en zwoegen van duizenden ongenoemden, zwakken, kleinen? Zou Versailles, zou Wilhelmshöhe aan meer bitterheid, meer ellende, haar bestaan danken dan de wonderen der industrie op een der laatste wereld-tentoonstellingen? Wie geniet van de voordeelen der snelle reisgelegenheden, van de goedkoope fabrikaten op elk gebied, en denkt aan het lijden der werklieden in de kolenmijnen, aan het stikken en pikken der arme naaisters voor een ongeloofelijk klein loon? Wie lijdt er mede met de ellendige fabrieksarbeiders, mannen, vrouwen, kinderen, in benauwde lokalen, in vunzige krotten, hun ‘te huis’ zoogenaamd?
Is menige geldkoning tegenwoordig in de stemming om den eersten steen te werpen op een despoot als Lodewijk XIV? De omstandigheden verschillen, maar 't is de groote vraag of de som van het lijden, dat de menschheid thans te dragen heeft, grooter is dan voorheen; door het prisma van het verleden gezien neemt alles grootere verhoudingen aan, het schoone en het leelijke, het edele en het lage, het goede en het slechte. Vandaar ook dat Versailles voor onze oogen nog steeds troont in volle majesteit, een gevallen koningin, maar een vorstin nog steeds; de schepping van iemand die koning was en zich koning voelde, die het koningschap zoo hoog opvoerde als het op te voeren was, en bij wiens lijkbaar een Massillon, alleen de grootheid van God nog grooter dan de zijne noemen kon; hij was 't die Versailles schiep, het heldendicht bij uitnemendheid van het koningschap, en vandaar dat Versailles alleen staat en hoog verheven boven alle andere talrijke nabootsingen, die postiches, caricaturen zijn, meer niet.
Een daarvan, de fraaiste misschien, heet Wilhelmshöhe; maar hoe 't in menig opzicht boven Versailles e staan mag, het terzijde gaan kan het niet, want de kloof, die beide lusthuizen van elkander scheidt, is dezelfde niet te overkomen grenslijn tusschen origineel en copie, tusschen genie en talent.
Stellig, Wilhelmshöhe wint het in menig opzicht van Versailles, vooral door zijn ligging, die het mogelijk maakte de waterwerken op zulk een reusachtige schaal aan te leggen, door zijn verrukkelijk woud, door zijn bergen en dalen, en toch kan men de gedachte niet van zich afzetten: zonder Versailles zou Wilhelmhöhe er nooit geweest zijn.
Geen koningsfantaisie was ooit vruchtbaarder dan die van Lodewijk XIV; zijn Versailles liet aan groote en kleine potentaten geen rust; ieder duodecimovorstje moest zijn paleis, zijn park à la le Nôtre, zijn waterwerken, standbeelden, rotondes, koepels enz. hebben. De laatste, die door deze navolgingsmanie zijn geld en verstand kwijt raakte, was de arme koning van Beieren, Ludwig II.
Nog andere dingen, veel minder navolgenswaardig, zagen zij van hun groot voorbeeld af, en toen ging het ook met hun geslacht als met dat der Bourbons. Hun zonen sloegen den weg der verbanning in en hun paleizen staan leeg en verlaten, nog maar alleen bezocht door toeristen van alle taal en natie; hun parken werden gevuld door vroolijke zondagvierders, door pic-nic-gasten en door droomers. Maar al mist Wilhelmshöhe dat waas van herinneringspoëzie, al is zijn stichter met diens stoet van nakomelingen op verre na zoo belangrijk niet als de schepper van