De zeer lange wandellaan, waarin de voordrachten plaats hebben, is trouwens de eenige verzamelplaats der kurgasten. Zij is vlak bij de badhuizen van den pastoor gelegen; ook hierop een blik te werpen loont zeer de moeite. Het zijn smalle, lage huisjes, een voor de vrouwen, een voor de geestelijken, en een voor de mannen.
Heeren en dames kent vader Kneipp niet; zijn eerste badhuis was een kleine waschkeuken bij de pastorie en ook de nieuwe inrichtingen zien er als eenigszins vergrootte waschkeukens uit.
Is het baduur gekomen, dan verdringt zich alles vóór de deur van het huisje; de badmeester en badmeesteres verschijnen om den zieken het stortbad toe te dienen, knie-, rug-, hoofd- en heupstortbaden. Water is er in overvloed en de koele straal wordt met volle kracht uit een aan de pijp der waterleiding geschroefde elastieken pijp op het zieke lichaamsdeel aangebracht.
Niet altijd is de bewerking even aangenaam, te oordeelen naar de koddige sprongen en dansen, die menigeen onder den invloed van den waterstraal uitvoert. De zaak wordt zeer flink en gauw behandeld, dan glijdt de patient, nat als een kikvorsch, weer in zijn kleederen en loopt in de wandellaan of ergens anders snel op en neer tot hij droog en warm geworden is. Men begrijpt dat daardoor de werkzaamheid der huid zeer vermeerderd wordt.
Nauwkeuriger dan op welke badplaats ook der wereld volgen de zieken de voorschriften der kuur op. De opvolging daarvan vormt dan ook hier hun eenige afleiding en hun eenig belang. Aan afwisseling ontbreekt het hun trouwens niet; daar zijn allerlei plantaardige geneesmiddelen die moeten ingenomen, daar zijn in alle mogelijke afkooksels en afgietsels gedoopte hemden, die moeten worden aangetrokken, daar zijn allerlei merkwaardige diëeten, welke men opvolgen moet, en zoo verder.
Alle opwekkende middelen en opwindingen blijven hun echter ver, zelfs aan de kwellingen eener muziekkapel zijn zij niet blootgesteld. Er is hier geen ander onderwerp voor gesprekken of gedachten dan pastoor Kneipp, zijn recepten en zijn genezingen, en natuurlijk ook zijn patiënten.
Er zijn zooveel interessante onder. Zoo kwam het vorige jaar onder anderen een der Rothschilds bij den wonderman en maakte door zijn levenswijze veel opgang in Worrishofen. De Worrishofer kwartieren waren den verwenden millionair te slecht. Daarom woonde hij in zijn eigen salonwagen, dien hij op het station Türckeim op een der zijrails liet schuiven. Gemakkelijk en practisch! Als het aantal van hen, die er hun eigen spoorwegwagen op nahouden niet zoo klein ware, zou de man in menige primitieve zomerbuitenplaats navolgers vinden.
Wat ‘vader Kneipp’ bij zijn kurgasten waard is, merkt men het beste, als men zich naar een zijner voordrachten in de wandellaan begeeft. Een uur voor het begin zijn de beste plaatsen reeds vergeven. En dan de opgewondenheid!
‘Zal hij komen, zal hij spreken? En waarover? Wat heeft hij gisteren gezegd?’
Zoo dwarrelen de vragen onder elkander.
Eindelijk wordt zijn gestalte bij den naasten kloostermuur zichtbaar en de opgewondenheid vermeerdert, als gold het een wereldgebeurtenis. Daar ziet men kerels zoo groot als boomen van vreugde huppelen en in de handen klappen. De pastoor baant zich met moeite een weg door de menigte, die hem met alle teekenen van eerbied begroet.
Het uiterlijk van pastoor Kneipp is buitengewoon karakteristiek. Een scherp besneden gezicht met trekken, die tamelijk boerachtig zijn, maar den stempel dragen van een groot verstand. Een goedig, spotachtig lachje schijnt voortdurend om zijn mond te spelen; de oogen kijken, onder samengeknepen, gerimpelde oogleden, scherp en doordringend rond en zien er in de verte uit als twee dikke in een stompen hoek tegen het voorhoofd geteekende strepen, verder koolzwarte, ongewoon ver uitstaande borstelige wenkbrauwen, wit haar. Het lichaam is middelmatig groot, en ondanks de zeventig jaren van den man, nog ongebogen. In langzaam tempo en sterk zwabisch dialect begint pastoor Kneipp zijn voordracht:
‘Waarover zullen wij vandaag kletsen?’
‘Over koude voeten,’ antwoordt schuchter een zwak vrouwenstemmetje aan de voeten van den redenaar.
‘In den kachel steken,’ antwoordt de oude heer schertsend.
Het publiek, dankbaar voor ieder zijner grappen, juicht van pret, de vraagster natuurlijk mede.
De pastoor heeft echter iets anders in petto. Hij spreekt van een merkwaardig geval van influenza, over de manier, waarop men vroeger de toen anders genoemde grillige ziekte behandelde en over de middelen, die hij zelf aanbeval.
Vroeger legde zich een boer die zich door de griep voelde aangetast in bed, hoopte een berg van veerenbedden op zijn lijf, dronk kamillenthee. Hij zweette als - hier gebruikte de pastoor een uitdrukking, die zeer krachtig maar volstrekt geen boekentaal is. Hij zelf geneest de influenza door afwasschingen, die, gelijk hij zich uitdrukt, de ziektestoffen van binnen naar de oppervlakte der huid leiden, waar men ze gemakkelijker genezen kan.
De geheele wijze van uitdrukking van pastoor Kneipp is ten eerste bezield door die ruwheid, welke menigen beroemden geneesheer kenmerkt en misschien niet het slechtste deel zijner geneesmethode is, en verder is zij populair in de hoogste mate. Menig gezegde dat dikwijls zeer onwetenschappelijk klinkt, wordt eenvoudig voor het boerenverstand pasklaar gemaakt en in werkelijk merkwaardige beelden uitgedrukt.
Zoo gaf hij in de bovenvermelde voordracht de voorstelling van het wezen eener ziekte ongeveer op de volgende wijze:
‘Ziet ge, nu moet ik aan mijn klein hondje denken, hoe die het muizenvangen heeft geleerd. Er was aan de beek een kelder en daar waren schrikkelijk veel muizen in. En eens overstroomde de beek en de kelder liep vol en het water dreef de muizen uit hun gaten. Toen is de hond over de muizen gevallen en heeft in een half uur een menigte muizen gevangen.’
De gelijkenis is gemakkelijk te verstaan: de ziektestof - de muizen - worden door het water naar het