De Huisvriend. Jaargang 1891
(1891)– [tijdschrift] Huisvriend, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdEen uurtje onder de bacteriën.Schrik niet, waarde lezer, vriendelijke lezeres!... Het is ons doel niet, u met een stroom van geleerdheid te overstelpen, of u de oogen te doen schemeren door een schitterend vuurwerk van wetenschappelijke termen. De ‘Huisvriend’ zou al zeer onhuiselijk en zeer onvriendelijk te werk gaan, als hij uwe ontspanningslectuur met zulken zwaren kost kwam bederven. Integendeel, wij beoogen niets meer en niets anders, dan een eenvoudig, gezellig praatje over de bacteriën en bacillen, die nietige, maar toch zoo geduchte vijanden der menschheid, die tegenwoordig zooveel van zich doen spreken, die iedereen bij name kent, - bij name, ja, maar dit is dan ook juist de reden, waarom iedereen er heel graag nog iets naders van zou willen weten. Natuurlijk, want zooals het met een nieuwe wetenschap meestal gaat: wat het groote publiek van de bacteriologie afweet, is nog zeer onvoldoende en | |
[pagina 335]
| |
gebrekkig. Iedere leek heeft er hier of daar dit of dat van gelezen; maar bij de meesten ontbreekt een algemeen overzicht van de uitkomsten der bacteriën-studie. Zulk een overzicht wenschen wij, beknopt en zakelijk, in de volgende regelen te geven; en wij hopen dat menigeen er door in staat gesteld zal worden om de ontzaggelijke beweging, die in onze dagen de medische wereld heeft aangegrepen en haar nog jaren lang beheerschen zal, met betere kennis van zaken te blijven gadeslaan. Laat ons daarom beginnen met onze vijanden, de bacteriën, eens goed in oogenschouw te nemen. Een kopje bouillon, dat door de keukenmeid vergeten is en dagen lang in een hoek van de provisiekast gestaan heeft, zal het uitgangspunt onzer beschouwing vormen. Wij nemen uit die reeds half verdroogde vloeistof een enkelen druppel, en onderzoeken dien bij sterke vergrooting door het mikroskoop. Welk een onnoemelijke massa nietige organische vormen en figuren krijgen we eensklaps te zien! Lange draden, korte stokjes, kogeltjes, gekronkelde, kurketrekkerachtige gedaantetjes, liggen daar in bonte verwarring dooreen, en velen hunner bewegen zich heel manhaftig heen en weer. Een gansche wereld van mikro-organismen onthult zich voor ons oog. Zijn al die gedaanten bacteriën? Volstrekt niet; wij bespeuren lange draden, die, in vergelijking van de andere figuren, er bijzonder dik uitzien en zich door een op kantweefsel gelijkend uiterlijk onderscheiden; dat zijn schimmelzwammen, die wij allen kennen en die grootelijks verschillen van de bacteriën, - evenals andere mikroskopische gedaanten, b.v. de gistcellen in andere afgietsels, reeds door hunne grootte zeer gemakkelijk te onderscheiden zijn van de nietigste levende wezens, die in onzen druppel voorkomen. Doch wanneer wij van grootten spreken, moeten wij ook een maat hebben. Voor deze kleine wereld hebben de natuuronderzoekers een miniatuurmeter als eenheid aangenomen. Zij hebben den millimeter nog weder in 1000 gelijke deelen verdeeld en 1|1000 Mm. een mikron genoemd. Bezien wij nu onze kleinste vormpjes in den druppel nauwkeuriger met deze miniatuurmaat voor oogen, dan zullen wij vinden, dat hunne lengte zich met mikrons meten laat; zij zijn 1 tot 3 mikron, bij uitzondering soms ook wel 10 mikron lang; maar hunne dikte kan in den regel slechts door een breuk van een mikron uitgedrukt worden. Bij de kogelvormige figuren blijft de middellijn in den regel nog beneden één mikron. Onder deze kleinste georganiseerde wezens hebben wij dus de bacteriën te zoeken. Er is een tijd geweest, dat men in hun binnenste magen, eieren en al zulke dingen meer meende te kunnen onderscheiden. Tegenwoordig weten wij, dat de bacteriën slechts uit ééne enkele cel bestaan. Deze bestaat weder uit het protoplasme, de eiwitachtige stof, die men als den zetel des levens beschouwt, uit een vlies of cellenhuid, die uit een vaste, celluloseachtige stof gevormd is, en deze is eindelijk door een geleiachtig hulsel omgeven, dat in water opzwelt. Bij eenige bewegelijke soorten heeft men nog uiterst fijne, draadachtige uitwassen opgemerkt, de ‘geeseldraden,’ die een soort van roeiriemen vormen. Men heeft waargenomen, dat deze wezens zich door splitsing of deeling vermeerderen. De enkele cel groeit in de lengte, krimpt in het midden in, en scheidt zich in twee nieuwe cellen, die er ieder eveneens uitzien als de moedercel vóór het begin der splitsing. Daar men ook ontdekt heeft, dat de levensverschijnselen onzer kleine plantvormen in vele opzichten op die der zwammen gelijken, heeft men ze splijtzwammen genoemd; maar dit is niet op alle soorten toepasselijk, want er zijn ook eenigen onder, die in hun binnenste ‘chlorophyl,’ de groene kleurstof der planten, bevatten. Wij zullen daarom de geheele groep dezer figuren liever bacteriën noemen, en uit hen eene klasse van bijzondere levende wezens vormen, voor welke wij voorloopig overeenkomstig het peil onzer kennis het volgende karakteristieke kenmerk vaststellen: ‘De bacteriën zijn de kleinste, ééncellige, het laagst staande leden van het plantenrijk, die voor verreweg de grootste meerderheid in hunne levenswijze het meest op de zwammen gelijken en zich door splitsing vermeerderen.’ Aan onzen beroemden landgenoot Anthonie van Leeuwenhoeck komt de onvergankelijke eer toe, reeds meer dan tweehonderd jaren geleden de bacteriën ontdekt te hebben; maar nog in het begin dezer eeuw beschouwde Ehrenberg ze als de laagste leden van het dierenrijk. De werkelijke bacteriologische onderzoekingen dagteekenen pas uit het laatst van de eerste helft onzer eeuw, toen Ferdinand Cohn te Breslau de verwantschap der bacteriën met het plantenrijk aantoonde. Ferdinand Cohn was het ook, die voor de eerste maal orde en regel in dit mengelmoes der vormen bracht en een systeem van bacteriën ontwierp. Als grondslag bezigde hij hiertoe den vorm zelf: het voorkomen der verschillende cellen, en verdeelde dienovereenkomstig de bacteriën in drie groote groepen. Die figuren, welke in volwassen toestand een kogelronde cel vormen, behooren bij de eerste groep der kogelbacteriën of Mikrokokken; cilinderachtige wezens, die er onder het mikroskoop als staafjes uitzien, moeten bij de tweede groep der staafjesbacteriën of bacillen gerekend worden; de schroef- of kurketrekkervormige cellen eindelijk vormen de derde groep der schroefbacteriën of spirillen. Een biljartbal, een potlood en een kurketrekker zijn de typen, waardoor men zich de drie hoofdgroepen het best kan voorstellen. Wij weten dat de bacteriëncellen met een geleiachtig hulsel omgeven zijn; dit hulsel is oorzaak, dat zij na de verdeeling niet terstond uiteen vallen, maar de jonge cellen nog aan elkaar blijven hangen en er op die wijze bacteriëngroepen ontstaan. Wij geven van deze verschillende groeivormen in onderstaande afbeeldingen een aanschouwelijke voorstelling: Fig. 1. Groeivormen der Mikrokokken. Vergrooting 700: 1. a. Losse Mikrokokken. b. Diplokokken. c. Streplokokken. d. Zoögloea.
| |
[pagina 336]
| |
Fig. 1 vertoont ons Mikrokokken, dus kogelbacteriën, in 700-voudige vergrooting. Allereerst zien wij (bij a) enkele verstrooid liggende mikrokokken, daarna volgt een aantal in toestand van deeling verkeerende cellen, die men diplokokken noemt, verder parelsnoerachtige reeksen, die volgens het Grieksche woord strepta (halsketting) streptokokken genoemd worden. Eindelijk kunnen de mikrokokken zich in onregelmatige hoopjes bijeenvoegen, die men dan (van staphyle of druif) staphylokokken noemt.Ga naar voetnoot1) Wenden wij ons nu tot de staafjesbacteriën of bacillen (fig. 2), dan bespeuren wij ook hier een groote verscheidenheid van vormen: korte en lange cilinders, dikke en dunne staafjes, die er zelfs bij de sterkste vergrootingen slechts als streepjes uitzien; voorts opgezwollene, klosvormige cellen (bij b), die men met den afzonderlijken naam van clostridiumFig. 2. Groeivormen der Bacillen en Spirillen. Vergrooting 700: 1. a. Staafjesvormen. b. Clostridium, c, d. Draadverbanden. e, f, g. Spirillen. h. Sporen.
aanduidt. In saamverbonden toestand vormen de bacteriën draden, bij welke men soms de verschillende cellen nauwkeurig onderscheiden, maar ze soms ook zonder opzettelijke hulpmiddelen niet herkennen kan. Deze draden zijn dikwijls zeer lang en bestaan uit honderden verschillende cellen. Wat de gekronkelde gedaanten, de spirillen betreft, is ook hier eene verscheidenheid van groeivormen aanwezig. Wij zien op onze schetsmatige afbeelding zeer korte, komma-achtige figuren, die slechts een fragment van eene schroefwenteling voorstellen, en lange, meer of minder sterk gekronkelde, kurketrekkerachtige gedaanten. De geeseldraden (fig. 3) zijn pas in den jongsten tijd door Robert Koch aan eenige bewegelijke bacillen en spirillen ontdekt geworden. Soms hebben dezen slechts aan het eene einde een geeseldraad, soms zijn beide einden er mede toegerust; soms ook ziet men aan de einden gansche bundels van zulke geeseldraden. Fig. 3. Bacillen en Spirillen met geeseldraden. (Schetsmatig.)
Met eene bijzondere keurbehandeling is nog een zeer eigenaardige rangschikking der geeseldraden bij den typhusbacillus ontdekt geworden. Hier zijn zij niet aan het einde, maar langs de breedte van het mikro-organisme bevestigd, en wel in steeds grooter aantal, zoodat zulk een bacillus een zeer vreemdsoortigen en ongewonen indruk maakt en met zijne lange uitwassen bijna aan een duizendpoot of een spinnekop doet denken. De vermeerdering der mikroörganismen is door hare snelheid spreekwoordelijk geworden. Onder gunstige omstandigheden kan men bij bacillen reeds in 20 minuten eene volkomene deeling der eerste cel in twee nieuwe waarnemen; en men heeft dan uitgerekend, dat een bacterie na verloop van 24 uur op een nakomelingschap van 16 millioen klein-, ja, achter-achterkleinkinderen terug kan zien. Dit geldt evenwel slechts in bijzonder gunstige omstandigheden, en niet voor alle bacteriën. Er bestaat echter nog eene andere wijze van voortplanting der bacteriën, die bij eenige soorten, voornamelijk bij de bacillen, wordt waargenomen. Van tijd tot tijd bemerkt men, dat een plek in het bacillenlichaam troebel en korrelig begint te worden; zij scheidt zich daarna door een eigen huid van het overige protoplasma af, en wordt weder helder, zoodat zij zich onder het mikroskoop als een sterk lichtbrekend, blinkend puntje voordoet. Dat is de spoor, de kiem, het zaad, dat de bacillus voortbrengt. De moedercel laat langzamerhand los en de spoor wordt vrij. Komt zij op een gunstigen voedingsbodem terecht, dan ontkiemt zij - en er groeit een jonge bacillus uit op.
Onderstaande afbeelding vertoont ons een zeer geringe hoeveelheid tandsteen in slechts duizendvoudige vergrooting. Wij zien daaraan een groot aantal bacteriën van verschillende vormen; gekronkelde lijnen, die spirillen voorstellen, staafjesbacteriën en kogelronde kokken, die zich hier als punten voordoen. Het is een chaos, een veelsoortig mengelmoes, waarin wij gaarne orde zouden willen brengen. Hoe zou het ons mogelijk kunnen zijn, den een of anderen vorm uit dit mengsel af te zonderen, en dan waar te nemen hoe zij zich vermeerdert, welke gisting of verrotting door dit kleine ondier wordt te weeg gebracht, en hoe het op het dierlijk lichaam werkt? Fig. 4. Bacteriënmengsel uit het tandsteen. Vergrooting 1000: 1. - Naar een photographie van Dr. C. Günther.
Zijn al de vormen, die wij daar zien, van een onschuldig karakter, of zouden zich daaronder ook gevaarlijke soorten bevinden? Is er onder de bacillen een ziekteverwekker aanwezig; zijn er ook onder de mikrokokken zijn om verettering te weeg te brengen? Wij hebben hier met een vraagstuk te doen, zooals de bacteriologie er dikwijls moet oplossen. Een dergelijk mengsel van bacteriën kan zich ook in eene ernstige wonde, of in een lijdend orgaan bevinden. Hebben nu aan de ziekte al die bacteriën gezamenlijk schuld, of is de schuld slechts aan ééne enkele soort toe te schrijven, - en wanneer dit werkelijk het geval is, aan welke dan? Er bestaat wellicht een middel om al die hoogst gewichtige vragen te beantwoorden. Onderstellen wij, dat wij een dergelijk bacteriënmengsel uit de diphtheritische stof genomen hadden. Wanneer het ons gelukken kon, deze bacteriën van elkander te scheiden en elke soort afzonderlijk onder de voor haar vereischte voorwaarden te bewaren, zoodat zij zich kon vermeerderen, dan bezaten wij het middel, dat | |
[pagina 337]
| |
wij zoeken. Wij hadden dan vervolgens een dier noodig, dat voor de diphtheritis ontvankelijk is, om het met een dezer bacteriën, en een ander dier om het met een ander dezer bacteriën in te enten. Mocht alsdan een der ingeënte dieren aan diphtheritis gaan lijden, dan hadden wij reden om te veronderstellen, dat die bacterie, waarmede het dier ingeënt werd, de verwekker der diphtheritis was. En indien dan elk dier, dat met deze bacterie - in werkelijkheid is het een bacil - ingeënt werd, aan diphtheritis ging lijden, dan zouden wij kunnen zeggen, dat deze bacil werkelijk de oorzaak der ziekte is, dat de diphtheritis slechts door hèm werd teweeggebracht en dat er zonder hem geen diphtheritis bestaan kan. Wij zouden dan de oorzaak der ziekte kennen en gemakkelijker middelen vinden om de besmetting te voorkomen, of het lijdende lichaam te genezen. Dat is de duidelijke weg, dien het geneeskundig onderzoek van den tegenwoordigen tijd bij de bestudeering van besmettelijke ziekten heeft ingeslagen en waaraan we zulke schitterende resultaten te danken hebben. Welnu, de eerste voorwaarde, die wij te vervullen hebben, is deze: uit het mengsel de verschillende soorten te isoleeren. Dat is echter gemakkelijker gezegd dan gedaan. De fijnste tangen en naalden, die heeren doktoren en chirurgen bezitten, zijn niet fijn genoeg om deze allernietigste levende wezens aan te vatten; de scheiding moet langs omwegen geschieden. Maar alvorens wij dit doen, moeten wij een ‘voedingsgrond’ hebben, waarop wij de bacteriën kunnen overplanten. Bij den aan vang der onderzoekingen werd te dien einde eene op bijzondere wijze toebereide bouillon gebruikt. Bovenal moest zij ééne eigenschap bezitten: zij moest kiemvrij wezen, d.w.z. er mocht in haar ook niet ééne enkele kiem van een mikroörganisme voorhanden zijn. Tot dat oogmerk ‘steriliseerde’ men de bouillon, doordien men haar tot den vereischten duur liet koken, waarbij door de aanhoudende hitte alle bacteriën, schimmelzwammen en dergelijken, die toevallig uit de lucht, het water enz. in de bouillon beland waren, stellig gedood werden. In deze kiemvrije vloeistof kon men thans bacteriën overplanten en er zeker van zijn, dat alleen de overgeplante soorten zich in haar ontwikkelen. Het isoleeren der bacteriën uit het mengsel was vroeger een hoogst moeielijk en onvolledig werk. Men vermengde het druppeltje, dat men onderzoeken wilde, met eene groote hoeveelheid gedestilleerd water en kon dan wel zeggen, dat thans in elken kubieken centimeter slechts één kiem uit het mengsel aanwezig was. Nu goot men een kubieken centimeter der verdunning in een aantal buisjes met gesteriliseerde bouillon, sloot deze met een dotje watten af en zag dan toe, welk soort van bacteriën zich in de verschillende fleschjes ontwikkelden. Alles hing van het toeval af; en men was blijde, wanneer dit toeval den onderzoeker de gewenschte soort in de hand speelde. Onder zulke omstandigheden was de vordering der wetenschap ongehoord moeielijk, en waren dwalingen niet altijd te vermijden. En tóch zijn de eerste schitterende resultaten der bacteriologie, zoowel als het eerste baanbrekende werk van Robert Koch over het miltvuur, met behulp van dezen gegebrekkigen vloeibaren voedingsbodem tot stand gekomen. Des te meer moeten wij aan de volharding der natuurvorschers den tol onzer bewondering betalen! Maar nu zou de aardappel een gewichtige rol in de ontwikkeling der wetenschap spelen. De hoogst belangrijke proefneming, waarom het hier te doen is, kan ieder lezer van ‘De Huisvriend’ zeer gemakkelijk zelf ten uitvoer brengen. Wij nemen een schijfje van een gekookten aardappel en laten dit een tijdlang open in de lucht liggen. Gedurende dien tijd zullen er zich op het schijfje eenige kiemen uit de lucht afzetten. Daarvan bespeuren wij natuurlijk niets; maar wij zijn in staat, die kiemen zichtbaar te maken. Wij nemen een plat schoteltje, leggen er een blaadje in water gedrenkt vloei op, en daarop weder het schijfje aardappel, en plaatsen vervolgens over alles heen een wijn- of bierglas, met den bodem naar boven. Het glas sluit het schijfje aardappel van de buitenlucht af, en het natgemaakte vloeipapier belet het verdrogen van den aardappel. Na verloop van een dag, hoogstens van eenige dagen, zullen wij op de oppervlakte van het schijfje aardappel een aantal witte of gekleurde puntjes ontdekken; deze zullen spoedig in omvang toenemen, en dan ten slotte als woekerplanten het geheele schijfje bedekken. Maar zoo lang zullen we niet wachten. Met een uitgegloeide naald nemen wij van een der stipjes een weinigje stof af en onderzoeken dit onder het mikroskoop. Deze stipjes - dit bespeuren wij thans - bestaan uit opeenhoopingen van bacteriën, en tevens blijkt het, dat er in ieder stipje slechts bacteriën van een en dezelfde soort aanwezig zijn. Een grootsche, gewichtige ontdekking, die wij ons terstond verklaren kunnen. De verschillende stippen zijn daardoor ontstaan, dat er een kiem uit de lucht op het schijfje aardappel nederviel, hier buiten aanraking met andersoortige kiemen bleef, op zijn rustig plekje zich kon voortplanten en zoo een zuivere nakomelingschap kweekte. In de bouillon daarentegen zouden de kiemen door elkaar geraakt zijn en hadden wij een bacteriënmengsel voor ons gekregen. Hier, op den vasten voedingsbodem, hebben wij een aantal bepaalde soorten, waarvan ieder op zichzelve groeit. Men noemde deze stipjes bacteriën-kolonies; en toen men zag, dat de eene wit, de andere rood, een derde geel gekleurd was, dat de een ronde en de ander getande randjes vertoonde, bleek daaruit terstond, dat men ook met het bloote oog in staat is, om bij een opeenhooping van bacteriën de verschillende kenteekenen eener bijzondere soort onmiddellijk te herkennen. Nu was de weg aangewezen. Men streek den verdunden druppel van een bacteriënmengsel op schijfjes gekookten aardappel, en verkreeg dan bacteriën-kolonies. Nam men nu uit zulk een kolonie met een uitgegloeide naald een spoor, om deze op een anderen verschgekookten aardappel te enten, dan verkreeg men weder een kolonie, die slechts uit één enkele bacteriënsoort ontstond, zich ten slotte over het schijfje aardappel verspreidde, en wat de Duitscher noemt een ‘reincultur’ of zuivere kweeking vormde, d.w.z. een cultuur van bacteriën van een en dezelfde soort, | |
[pagina 338]
| |
zonder inmenging van eenigerlei andere, vreemde kiemen. Wij geven hieronder de afbeelding van zulk een bacteriën-cultuur op een schijfje aardappel, die natuurlijk nog veel duidelijker zou zijn, indien zij gekleurd ware. Maar het product dezer cultuur heeft een zeer boosaardig karakter, ofschoon zij zich met het witte kleed der onschuld tooit; want de groote, grijswitachtige plek op het hier geteekende schijfje bestaat uit louter miltvuurbacillen, die evenzeer bij menschen als bij dieren allerverderfelijkst werken. Fig. 5. Zuivere cultuur der miltvuurbacillen op een schijfje aardappel.
De bacteriënteelt op aardappelen is nog altijd in vele opzichten een hooggewaardeerd hulpmiddel der natuuronderzoekers, en er wordt dan ook zeer veel gebruik van gemaakt. Zoo ziet men de geleerde heeren de rauwe ‘zandaardappeltjes’ desinfecteeren, schillen en koken; natuurlijk gaat alles daarbij nog veel zindelijker toe dan in de zindelijkste keuken onzer vaderlandsche huismoeders, en bovendien wordt dit werkje, om eene onwillekeurige besmetting der schijfjes te voorkomen, verricht met vingers, die vooraf in een zwaar vergif, in een oplossing van sublimaat, gedoopt zijn. Maar de kweeking op schijfjes aardappel had nog een zeer belangrijk gebrek. De aardappel is ondoorzichtig, en daarom kan men noch de koloniën, noch de culturen op aardappelen onmiddellijk mikroskopisch onderzoeken. En nu trad de beroemde Berlijnsche professor Robert Koch eensklaps met een ontdekking op, met een geheel nieuwe methode, die ons een wereld van nieuwe verschijnselen onthullen zou en de bacteriologie in staat stelde om voortaan snelle en grootsche vorderingen te maken. Zijn meesterlijke greep bestond dáárin, dat Koch bij de voedende bouillon gelatine voegde en daardoor den vloeibaren voedingsgrond in een vasten en doorzichtigen veranderde. Nú eerst was men in staat, verschillende voedingszelfstandigheden voor de bacteriën aan de voedende gelatine toe te voegen, en ook met de kweeking van zulke soorten te slagen, die de aardappelvoeding versmaadden en op het schijfje niet wilden tieren. Wij zullen onzen lezers de beteekenis der nieuwe handelwijze door een voorbeeld duidelijk trachten te maken. Wij bewerkstelligen als 't ware in hun bijzijn een klein bacteriologisch onderzoek van water, dat wij uit een vijver of een beek genomen hebben. Allereerst moeten wij onze voedingsgelatine volgens een zeer omslachtig kookrecept bereiden. Nu hebben wij een klare massa, die bij lage temperatuur glashelder en geleiachtig vast is, bij 24° C. smelt en dij 100° C. kookt. Wij nemen vervolgens een aantal zoogenaamde proef buisjes, steken op ieder een dotje watten, en plaatsen ze in een reservoir met heete lucht, waarin eene warmte van 150° C. heerscht. Hier blijven de buisjes ½ à ¾ uur, in welken tijd alle bacteriënkiemen, die er aan kleefden, gedood worden. Nadat de glaasjes afgekoeld zijn, nemen wij ze er uit, trekken het propje watten weg en vullen elk proefbuisje met 10 kubieke centimeters van onze gelatine. Daarna worden zij weder gesloten en in een stoompot 15 tot 20 minuten lang aan de werking van den stroomenden stoom van 100° C. blootgesteld. Diezelfde bewerking wordt nog op twee daaraanvolgende dagen voortgezet. Eerst thans kunnen wij zeggen, dat onze voedingsbodems kiem vrij zijn. Nu gaan wij het water halen, dat wij onderzoeken willen. Wij nemen daarvan 1 kub. centimeter en gieten het in de gelatine, die wij licht verwarmd hebben. Water en voedingsgelatine worden hierna goed dooreengeschud en vervolgens over een glazen plaat uitgegoten, waarop de gelatine thans tot een vlak, vast en doorzichtig laagje verstijft. Wij leggen het stukje glas, evenals vroeger het schijfje aardappel, op een vochtig vloeipapier onder een glazen klok, in de zoogenaamde vochtige kamer, en wachten nu op de dingen die komen zullen. Eene andere hoeveelheid van datzelfde water zullen wij maar dadelijk door een zandfilter filtreeren, en vermengen weder 1 kub. centimeter van dit filtraat met de gelatine van een ander proefbuisje, gieten het mengsel op een ander glazen plaatje uit en laten ook dit in de vochtige kamer logeeren. Een derde hoeveelheid van hetzelfde water steriliseeren wij door behoorlijk afkoken, en maken daarvan een derde plaatje gereed. Na verloop van eenige dagen zien wij de duidelijke gevolgen van onze toebereidselen. De bacteriënkiemen, die in het water aanwezig waren, hebben zich voortgeplantFig. 6. Gelatineplaat-cultuur van ongefiltreerd water.
en op de gelatine koloniën ontwikkeld. Op de eerste plaat (fig. 6) zien wij een groot aantal verschillend gevormde en gekleurde koloniën, die elk hun oorsprong aan een verschillende kiem te danken hebben. Enkele bacteriën hebben zich daarbij spoedig, anderen weder langzaam ontwikkeld; vele koloniën beginnen reeds in elkander te vloeien. Fig. 7. Grelatineplaat-cultuur van hetzelfde, door een zandfilter gezuiverde water.
Op het tweede glazen plaatje (fig. 9) zien wij een geringer aantal koloniën. Dit stukje glas was met gefiltreerd water bevloeid, en de zandfiltreer, die | |
[pagina 339]
| |
meestal bij de waterleidingen in groote steden gebezigd wordt, heeft wel vele, maar lange na niet alle kiemen tegengehouden. Wij kunnen, als wij er ons de moeite toe geven willen, gemakkelijk uitrekenen, hoeveel kiemen er in den filter zijn achtergebleven. Het derde stukjeFig. 8. Gelatineplaat-cultuur van hetzelfde, doch nu gesteriliseerde water.
glas (fig. 8) vertoont zelfs geene enkele kolonie! De hitte heeft al de bacteriënkiemen in het water vernietigd; het water is daardoor werkelijk gesteriliseerd geworden. Zulke onderzoekingen van het water hebben reeds zeer gewichtige resultaten opgeleverd. Robert Koch heeft op deze wijze in het water uit een Indischen vijver den kommabacil, de eigenlijke oorzaak der cholera, opgespoord, en reeds herhaalde malen heeft men in slecht bronwater den typhusbacil ontdekt. Men noemt deze methode de plaatcultuur. De glazen plaat is doorzichtig, en ook de gelatine is doorzichtig; wij kunnen dus de plaat onder het mikroskoop brengen en de verschillende koloniën in oogenschouw nemen. Welk een verbazende toeneming der karakteristieke kenteekenen van elke soort heeft er dan plaats! Van de verscheidenheid derFig. 9. Kolonie van miltvuur-bacillen. Vergrooting 80: 1. a. Na 24 uren. b. Na 48 uren.
kleuren hebben wij reeds gesproken; nu zien wij ook, dat sommigen de gelatine in hunne naaste omgeving doen smelten, terwijl anderen haar gestolten laten; ook de groepeering der bacteriën en de groeivormen der koloniën zien er verschillend uit. Onze afbeeldingen (fig. 9a en b) vertoonen ons een kolonie van den miltvuurbacil op gelatine bij eene 80-voudige vergrooting. In de eerste figuur zien wij de bacillen nog op een hoop vereenigd; in dezen vorm doet zich de kolonie 24 uren na de planting voor; 24 uren later, dus na verloop van twee dagen, heeft zij de karakteristieke gedaante aangenomen, die ons aan de haarlokken van een Medusahoofd herinnert. Van de glasplaatkoloniën kan men nu zuivere culturen der gewenschte bacteriënsoorten aanleggen. Wij nemen hiertie een onzer gesteriliseerde en met voedingsgelatine gevulde buisjes, die wij met eene zeer geringe hoeveelheid der bedoelde kolonie inenten. Wij zonderen allereerst van de kolonie op de glasplaat met een uitgegloeiden platinadraad een weinig stof af, openen daarna voorzichtig het met watten gesloten boveneinde van het proefbuisje en enten de gelatine met de stof in, waartoe wij er eenvoudig den platinadraad even insteken. Daarna sluiten wij de opening weder met het propje watten, opdat er geene kiemen uit de lucht in het buisje binnendringen, en zetten het ingeënte buisje in een kast. Nu ontwikkelen de bacteriën, die, wanneer wij de kolonie goed en zuiver ‘gevischt’ hebben, allen slechts tot één en dezelfde soort behooren, zich in groote massa in het glaasje, en elke soort oefent op de gelatine een bijzonderen invloed uit. De gelatine wordt langs het insteekkanaal òf vloeibaar òf ondoorzichtig, het kanaal blijft òf rond òf krijgt vertakkingen, evenals een dennenboompje; en elke soort vertoont daarbij hare eigenaardigheden: bij de eene smelt de gelatine sneller, bij de andere langzamer. Dit zijn hoogst belangrijke eigenschappen, die dikwijls van zeer veel waarde voor den onderzoeker kunnen worden. - Eén voorbeeld is reeds genoeg om dit den lezer volkomen duidelijk te maken. Toen prof. Koch te Berlijn in den kommabacillus den Indischen kweeker der cholera ontdekt had, vonden Finkleren Prior ook in Duitschland eene kommavormige bacteriënsoort, die onder het mikroskoop eene sprekende gelijkenis met den cholerabacillus vertoont. Men had haar daarom als identiek met den kweeker der besmettelijke ziekte beschreven, maar... ten onrechte,Fig. 10. Gelatinesteekcultuur van cholerabacillen na 9 dagen.
zooals uit de zuivere culturen genoegzaam bleek. De bacillus van Finkler en Prior groeit sneller dan de echte cholerabacillus en doet de gelatine in zijn omtrek spoediger vloeibaar worden. Onze afbeeldingen in fig. 10 en 11 vertoonen twee onder gelijke verhoudingen aangelegde culturen der bedoelde bacillen na verloop van negen dagen. Het onderscheid springt terstond in het oog. Maar - ook op aardappelschijfjes en gelatine-bouillon wilden sommige soorten van bacteriën, met name de tuberkelbacillen, die de longtering veroorzaken, niet groeien. Daarom vond Prof. Koch voor hen een bijzondere Fig. 11. Gelatinesteekcultuur der comma-bacillen van Finkler en Prior na 9 dagen.
voedingsstof uit, en wel deze. Wanneer wij een levend dier door middel van aderlating bloed aftappen en dit in een glas opvangen, dan stolt het bloed en scheidt het zich af in een vasten rooden bloedkoek en in een vloeistof, die er bijna kleurloos of licht barnsteengeel uitziet en serum heet. Het bloedserum is rijk aan opgeloste eiwitstoffen; verwarmt men het echter tot op 70° C., dan verstijft het grootste gedeelte der eiwitstoffen, en de vloeistof verandert in een vaste, doorzichtige massa. Dit serum nu is een geschikte stof voor de ontwikkeling | |
[pagina 340]
| |
van tuberkelbacillen en andere parasitische bacteriën, want het is tot op zekere hoogte een nabootsing der lichaamssappen; op dien bloedbodem groeien zij, en daarop heeft Koch dan ook zijne eerste omvangrijke culturen aangelegd. Bij de groote belangstelling, die tegenwoordig aan den tuberkelbacil gewijd wordt, willen wij in de volgende regelen mededeelen, hoe de zuivere culturen van deze onze vijanden volgens Koch's opgaven verkregen worden. In de bij het hoesten opgegeven stoffen van longteringlijders zijn, gelijk men weet, tuberkelbacillen aanwezig. Wij wrijven daarom een gedeelte van die stof in gedestilleerd water fijn, en spuiten dit mengsel in de aderen der buikholte van Guineesche biggetjes. Na verloop van eenigen tijd, ongeveer 3 of 4 weken later, sterft het eerste der voor deze proefneming gebezigde dieren aan de gevolgen, en bij de opening van het lijk bespeurt men, dat eene uitgebreide tuberkulose der inwendige organen de oorzaakFig. 12. Cultuur van tuberkelbacillen op bloedserum.
van den dood was. Nu doodt men een ander der ziek geworden dieren en opent met heete instrumenten het lichaam des diers; vervolgens neemt men met gesteriliseerde messen en scharen uit de ziek geworden organen eenige der knoopjes, waarin de tuberkelbacillen plegen te huizen, drukt ze fijn tusschen twee gesteriliseerde glazen plaatjes, en roert dit mengsel met een sterken, vooraf uitgegloeiden platinadraad door het bloedserum heen. Daarna worden de proefbuisjes met het ingeënte serum zorgvuldig gesloten en in de broedkast geplaatst. Is alles goed afgeloopen, zijn er geene vreemde kiemen mede naar binnen geslopen, dan groeien de tuberkelbacillen langzaam tot koloniën op. Langzaam, want de eerste beginselen der koloniën vertoonen zich pas na verloop van 10 à 14 dagen. Langzaam nemen zij ook thans in omvang toe; en na het einde der derde week verkrijgen zij een zeer karakteristiek voorkomen (fig. 12). Aan de oppervlakte van den voedingsbodem verschijnen nu grijswitte, doffe, droge korreltjes, die een zeer eigenaardigen groeivorm aannemen. Wij zien daar zeer sierlijke figuren: fijne boog- en S-vormige lijnen, die zich allengs tot platte vlakken vereenigen. Onderzoeken wij een plekje op glas daarvan onder het mikroskoop bij sterke vergrooting en goede kleuring, dan lossen die takken Fig. 13. Koloniën van tuberkel-bacillen, op dekglas gedroogd en gekleurd. Vergrooting 700: 1.
zich in een zeer groot aantal afzonderlijke staafjes op, die in een en dezelfde richting achter of naast elkander liggen. Deze staafjes zijn de afzonderlijke tuberkel-bacillen. (Vgl. afb. fig. 13). Voortdurend in een en hetzelfde proefglaasje gelaten, zouden de bacillen eindelijk door gebrek aan voedsel moeten omkomen; en omdat men ze toch wil blijven waarnemen, omdat men er proefnemingen tot heil der menschheid mede doen moet, ent men ze ongeveer alle zes weken op een verschen voedingsgrond over. Eerst kort geleden heeft men voor de tuberkel-bacillen nog een andere voedingsstof ontdekt. Zij groeien óók op de met agar-agar (eene plantaardige Indische gelei) vermengde bouillon, wanneer men er 3 à 5 percent glycerine aan toevoegt, ja blijkbaar nog weelderiger dan op bloedserum. Een even gunstige, vloeibare voedingsstof is de gewone ongestolten voedingsbouillon, wanneer zij met eene gelijke hoeveelheid glycerine vermengd wordt. De bacteriënculturen zijn, zooals wij gezien hebben, het voornaamste hulpmiddel ter opsporing en bestudeering dezer nietige, voor het bloote oog onzichtbare levende wezens; op die kweekingen zijn dan ook onlangs de jongste wonderwerken der wetenschap gegrondvest. Eerst door dit hulpmiddel hebben wij nadere vertrouwbare kennis van de eigenschappen onzer even geheimzinnige als verborgen vijanden gekregen. Die culturen hebben ons in staat gesteld, de ontsmettingsmiddelen op de juiste wijze ten opzichte hunner geneeskracht te onderzoeken, en wapenen tot bestrijding der bacteriën buiten het lichaam te vinden; zij geven ons ook opheldering over schadelijke stoffen, die de bacteriën voortbrengen; de scheikunde werd door het bacteriologisch onderzoek voor nieuwe vraagstukken geplaatst, en het gelukte haar, in de zuivere culturen een aantal specifieke vergiften aan te toonen, door welke de ernstige verschijnselen bij eene lange reeks van ziekten, zooals cholera, typhus, diphtheritis, enz. worden teweeggebracht. In onze dagen brengt de opsporing van de stofwisselingsproducten der bacteriën alle gemoederen in beweging, want in de juiste kennis dier producten ligt ongetwijfeld de sleutel tot genezing der op besmetting met bacteriën berustende ziekten. Aan het gif der bacteriën en de werkingen daarvan op het menschelijk lichaam zullen wij nu ten slotte een oogenblik onze aandacht wijden.
Overal op aarde zijn de bacteriën verspreid. Wij vinden ze in de lucht zwevend, al is het dan ook niet in zóó groote massa's als men vroeger gedacht had; want hoe klein zij ook zijn, toch moeten zij gehoorzamen aan de wetten der zwaartekracht en vallen zij op den grond, wanneer de wind, die ze met het stof heeft opgejaagd, gaat liggen; wij vinden ze in het water der beken, rivieren en vijvers; wij vinden ze ook in de bovenste lagen van den aardbodem, en wel in ongelooflijke massa's. Zij spelen hier een buitengewoon gewichtige rol. De doode organismen, zoowel van planten als van dieren, verrotten en bederven, en aan de daardoor gevormde stoffen ontleenen levende planten weder het noodige voedsel. Dit bederven en verrotten van doode organische zelfstandigheden is het werk der bacteriën. Jaar op jaar ondersteunen zij den landman, die zijne akkers bemest, en helpen zij hem den grond toebereiden voor de eerstvolgende bezaaiing. Op die wijze zijn zij weldoeners der hoogere planten en dieren. Maar te midden hunner eindelooze legerscharen loeren ook boosaardige vijanden van den mensch en de dieren. De verrottingsbacteriën verteren het doode vleesch; | |
[pagina 341]
| |
wat er overblijft, de rottende massa, bestaat voor het grootste gedeelte uit de stofwisselingsproducten der bacteriën. Zij zijn verbazend menigvuldig; de veelsoortigste chemische verbindingen zijn er in aanwezig. Velen hunner zijn voor de dieren volkomen onschadelijk, maar enkele anderen hebben zich als zware vergiften doen kennen. Sedert overoude tijden weten de menschen, dat bedorven spijzen ongezond zijn, en alleen een ontaarde smaak kan aan den ‘haut goût’ van het wildbraad in onze keukens of aan de bedorven eieren der Chineezen iets bijzonder lekkers vinden. Dat er in rottende lijken vergiften schuilen, is zelfs aan de woeste en barbaarsche volken bekend, die in vele oorden der wereld met zulke stoffen hunne jacht- en oorlogswapenen vergiftigen. Het heeft lang geduurd, eer er over den aard dezer vergiften eenig licht verspreid werd. Het aantal chemische stoffen, waaruit organische zelfstandigheden, b.v. vleesch, zijn samengesteld, is buitengewoon groot. Daarin zijn b.v. eiwitstoffen van verschillenden aard, vetten, zuren, zouten enz. aanwezig. Hoe volmaakt ook onze chemische onderzoekingsmethoden zijn, is het der wetenschap tot dusver toch nog niet gelukt, al die bestanddeelen afzonderlijk op te sporen. Treedt de dood in, dan hebben er in de samenstelling van het vleesch veranderingen plaats; en wordt daarna het doode vleesch door bacteriën aangetast, dan worden de bestanddeelen door de levensverrichtingen dier ongenoode gasten verder ontleed, en staat de scheikundige voor een nòg ingewikkelder quaestie. Hare oplossing had wellicht nog lang onbeproefd moeten blijven, wanneer practische vraagstukken den mensch niet tot het ondernemen van nasporingen geprikkeld hadden. Hier of daar wordt bijv. een gemeste gans door een vroolijk gezelschap verorberd, en - na afloop van den maaltijd worden er 42 personen ziek, onder verschijnselen van vergiftiging; men moet zulk een geval dan wel onderzoeken. Of op eene andere plaats ontstaat tengevolge van het gebruik van bedorven vleesch of van niet doelmatig bereide worst eene ware epidemie; ook deze ziektegevallen van gansche massa's, waarbij vele sterfgevallen zijn op te teekenen, sporen autoriteiten en artsen tot het instellen van een onderzoek aan. Zoo begon men in het mengsel van chemische verbindingen, dat in rottend of bedorven vleesch aanwezig is, naar vergiften te zoeken. Men bekommerde zich voorloopig niet om de afzonderlijke bacteriën, maar bestudeerde de bedorven massa's en vond een gansche reeks van vergiften. De resultaten waren verrassend! Zoo werd bijv. uit een rottenden visch (leng) een vergif gehaald, dat in zijne samenstelling en zijne werking op dieren volkomen gelijk bleek aan muscarine, het giftige bestanddeel van den vliegenzwam; en verdere proefnemingen toonden aan, dat atropine als tegengif daartegen kon aangewend worden. Ook werden uit andere rottende zelfstandigheden stoffen verkregen, die in hunne samenstelling veel gelijkenis vertoonden met strychnine of met curare, het pijlvergif der Zuid-Amerikaansche Indianen, met coniïne of het gif van dolle kervel, en andere plantaardige vergiften, die wij onder den algemeenen naam van alkaloïde kennen. Men noemde ze ptomaïne, of lijkengif, van het Grieksche woord ptoma of lijk. Deze ontdekkingen gaven den natuuronderzoekers aanleiding, de stofwisselingsproducten der bacteriën aan eene nauwgezette nasporing en bestudeering te onderwerpen. In de zuivere culturen der bacteriën, zooals ze in de laboratoriums aanwezig zijn, had men een toereikend onderzoeksmateriaal voorhanden. Ook hier vond men giftige ptomaïne. Bacillen van den onderbuikstyphus, in vleeschnat gekweekt, leverden b.v. het typhotoxine, dat bij Guineesche biggetjes speekselvloed, versnelde ademhaling, pupilverwijding en hevige diarrhee deed ontstaan. Ook de culturen van andere ziekteverwekkers leverden soortgelijke resultaten op; in den regel werden daarin verscheidene van die alkaloïden gevonden, welke onder bepaalde omstandigheden, wanneer men ze bij de tot proefneming bestemde dieren in het bloed inspoot, vergiftigingen teweegbrachten, die over 't geheel met dezelfde verschijnselen gepaard gingen, welke men bij enkele besmettelijke ziekten gewoonlijk waarneemt. Vele verschijnselen bleven evenwel, ondanks de ontdekking der ptomaïne, nog onverklaard, totdat Krieger en Fränkel eenige jaren geleden nieuwe en zeer belangrijke ontdekkingen deden. Door hunne onderzoekingen - welker nadere beschrijving ons hier te veel op streng wetenschappelijk gebied zou voeren - werd in het algemeen duidelijk gemaakt, op welke wijze de bacteriën voor het dierlijk organisme schadelijk worden. Zij kunnen allereerst buiten het dierlijk lichaam de voedings- en genotmiddelen zoodanig veranderen, dat zij giftige eigenschappen verkrijgen. Zulke vergiftigingen door bedorven vleesch enz. komen echter betrekkelijk zelden voor. Het voornaamste gevaar moet in die bacteriën gezocht worden, die het vermogen bezitten om in onze organen te leven en er zich voort te planten, die zich met onze sappen voeden en, terwijl zij ze ontleden, de bovengenoemde vergiften vormen, welke alsdan de ziekteverschijnselen en, in ergere gevallen, den dood veroorzaken. Voor een reeks van besmettelijke ziekten zijn de bacteriën, die ze teweegbrengen, met volkomen zekerheid ontdekt geworden. Enkelen der mikrokokken doen de wondettering, de roos en eenige vormen van longontsteking ontstaan; de meesten die men vond, en ook tevens de gevaarlijksten, moeten tot de klasse der bacillen gerekend worden. Door bacillen, elk van eene bijzondere soort, worden het miltvuur, de tuberkulose, de uitslag, de syphilis, het koudvuur, het snot (bij dieren), de typhus en de diphtheritis veroorzaakt. Tot de klasse der spirillen of schroefbacteriën moeten de cholera- of kommabacillus en de spirochaete der tusschenpoozende koorts gerekend worden. Van andere besmettelijke ziekten, zooals bij de pokken, de mazelen, het roodvonk, de hondsdolheid, den kinkhoest enz., is het tot dusver niet gelukt, den eigenlijken ziekteverwekker op te sporen. Buitendien bestaan er echter nog een aantal bacteriën, die voor den mensch onschadelijk zijn, maar bij dieren ziekteverschijnselen doen ontstaan. Reeds uit het leven der hoogere planten is ons bekend, dat de vorming van het gif bij een en dezelfde soort veranderen kan. Verplanten wij den papa- | |
[pagina 342]
| |
ver of maankop, de hennep der zuidelijke landen, of onze scheerling van hunne natuurlijke standplaats naar een voor hun groei en ontwikkeling minder gunstigen bodem, dan zien wij eene afneming in de gifproductie, van welk feit wij ons nog geen voldoende verklaring kunnen vormen. Ook de giftige kracht of de ‘virulentie’ der ziekteverwekkende bacteriën kan verzwakt worden; ja enkelen hunner kan men er als het ware toe dwingen, die booze eigenschap volkomen en blijvend af te leggen. Dit doel kan door onderscheidene middelen en op verschillende wijzen bereikt worden. De meeste bacteriën zijn van nature tot een voor iedere soort in 't bijzonder geschikten voedingsbodem beperkt. Zoo bestaat er b.v. een bacillus, die de melk blauw kleurt. De melk is om zoo te zeggen zijn vaderland. Kweekt men hem echter een tijdlang op onze kunstmatige voedingsbodems, die wij hiervoren reeds beschreven hebben, dan verliest hij die kleurende eigenschap. Op dergelijke wijze worden een aantal ziekteverwekkende bacteriën tot een parasitisch leven in het dierlijk lichaam beperkt; verplanten wij nu eenige dezer soorten op onze kunstmatige voedingsbodems en kiezen wij daarbij steeds zulke, die voor de bacteriën slechts weinig geschikt zijn, dan zullen wij bespeuren, dat velen hunner zeer spoedig hun giftige kracht verliezen. Zulk een verschijnsel wordt o.a. bij de streptokokken van de roos en bij de diphtheritisbacillen waargenomen. Eene andere methode om bacteriën kunstmatig te verzwakken, berust daarop, dat men ze overplant in het lichaam van een diersoort, op welke zij volstrekt niet aarden kunnen. Een bacillus veroorzaakt bijv. den rooden loop der varkens, eene bepaaldelijk voor de edeler rassen van het zwarte wild zeer verderfelijke ziekte. Men kan dezen bacillus van zijne giftige kracht berooven, door hem op konijnen in te enten en daarna uit het konijnenlichaam verder te cultiveeren. Het konijnenlichaam doet den bacillus zoodanig verzwakken, dat hij in het vervolg voor varkens onschadelijk is. Voorts is er nog een derde methode bekend, waardoor men virulente (in het volle bezit hunner levenskracht zijnde) bacteriën kan verzwakken. Gelijk algemeen bekend is, bestaan er stoffen, die de bacteriën dooden; zij worden gebezigd bij het verrichten van ontsmettingen, en tot de meest bekende middelen van dien aard behooren sublimaat en carbolzuur. Voegen wij bij een bacteriëncultuur zooveel van deze antiseptische stoffen, dat de mikroörganismen nog slechts met veel moeite kunnen voortgroeien, dan worden er velen eveneens verzwakt. Gieten wij bijv. in door miltvuur aangetast bloed ongeveer 1 percent carbolzuur, dan verliezen de miltvuurbacillen daarin hunne oorspronkelijke kracht. Een Fransch arts, de heer Chauveau, bracht de culturen van diezelfde bacillen onder een druk van 8 atmosferen en ontdekte, dat ook langs dien weg de gewenschte verzwakking bereikt kan worden. Wij weten tegenwoordig, dat de hitte het zekerste middel is om bacteriën te dooden; en zoo zijn ook hoogere warmtegraden het meest geschikt om die parasieten te verzwakken. Deze ontdekking werd een elftal jaren geleden door Toussaint gedaan. Hij verwarmde bloed, dat door miltvuur was aangetast, tien minuten lang op 55° C. De bacillen werden daardoor niet gedood; zij leefden nog wel in het bloed voort, maar waren krachteloos geworden en konden niet meer bij andere dieren, op welke zij ingeënt werden, de vreeselijke ziekte teweegbrengen, - zij waren verzwakt. Daarmede was de weg voor nieuwe navorschingen ontsloten, en de thans zoo beroemde professor Koch wist ze op geniale wijze voort te zetten. Hij verrichtte, ter zijde gestaan door Gaffky en Löffler, proefnemingen met miltvuurbacillen. Allereerst ontdekte hij, dat de verzwakking reeds bij lagere graden dan de door Toussaint gebezigde kan plaats hebben, en dat, hoe lager men de toegepaste temperatuur koos, hoe trager dan ook wel de verzwakking plaats had, maar hoe langer zij dan, eenmaal ingetreden, den bacteriën bijbleef. De uitnemendste geleerden hebben zich moeite gegeven om den eigenlijken aard en het verloop van dit verzwakkingsproces te verklaren, maar door allen werden slechts hypothesen vastgesteld, die meer of minder geloofwaardig schijnen, maar - de quaestie zelve onbeslist laten. De verzwakking van virulente bacteriën behoort nog altijd tot de donkerste mysteriën des levens, maar zij is een boven allen twijfel vaststaand feit, en een feit van het hoogste gewicht; want de verzwakte bacteriën bezitten nieuwe eigenschappen, die ons hoogst welkom zijn. Zij zijn niet meer onze bitterste vijanden: zij zijn onze vrienden, wien wij reeds het een en ander te danken hebben, en van wie wij nog veel goeds hopen; zij schijnen bestemd te zijn om onze bondgenooten in den strijd tegen hunne giftige broeders en zusters te worden. De studie hunner werking op het dierlijk organisme voert ons ten slotte op het hoogst belangrijke gebied der voorkoming en bestrijding van besmettelijke ziekten.
De bacteriologie heeft op het terrein der hygiène, der voorkoming van besmettelijke ziekten, een nieuw tijdperk ontsloten. Nadat zij den vijand ontdekt had, deed zij ons ook de middelen aan de hand om hem ten minste buiten het dierlijk lichaam te bestrijden en zoodoende de verspreiding der epidemieën te verhinderen. De desinfectie is eigenlijk eerst door de nasporingen en ontdekkingen van professor Koch tot een werkelijk wapen geworden. Terwijl de geneeskundigen vroeger met ontoereikende of totaal onbruikbare middelen moesten werken, is tegenwoordig de vernietigende werking van verscheidene desinfectiemiddelen op enkele soorten van bacteriën nauwkeurig vastgesteld. Overal zien wij openbare ontsmettings-inrichtingen verrijzen; en ook de desinfectie der particuliere woningen wordt tegenwoordig op doelmatige wijze bewerkstelligd. Deze wijze van beperking der epidemieën is van de grootste beteekenis; want ziekten te voorkomen, is altijd gemakkelijker dan ziekten te genezen. Door de kleine ziekteverwekkers op een eerbiedigen afstand van het menschelijk lichaam te houden, heeft men bovendien in de chirurgie de zegenrijkste resultaten verkregen. Hoe langdurig en omslachtig was de wondheeling in vroeger tijd; met wat al onaangename en vaak gevaarlijke wondziekten waren de chirurgische operatiën toen verbonden! Het sterftecijfer | |
[pagina 343]
| |
der geopereerden was buitengewoon groot. Tegenwoordig zijn de vreeselijksten dier ziekten, die tot bloedvergiftigingen leidden, uit de operatiezalen verdwenen; want men heeft door de antiseptische of de nieuwere aseptische methode geleerd, om de etter, ontsteking en andere complicatiën veroorzakende organismen door antiseptische middelen te dooden, vóór en aleer zij in de wonde vasten voet kunnen krijgen. Lister, een Engelsch chirurgijn, die twintig jaar geleden deze methode heeft ingevoerd, behoort tot de grootste weldoeners der menschheid. Minder zichtbaar zijn de heilzame gevolgen, welke wij aan de bacteriologie te danken hebben op het gebied der inwendige ziekten. Dit is gemakkelijk te verklaren. Wij zijn in staat, de ziekteverwekkers in onze retorten en glazen kolven te vernietigen; maar de middelen, die ons daar helpen, falen in het dierlijk lichaam, want daarin hebben wij met geheel andere voorwaarden rekening te houden. Carbolzuur, sublimaat en dergelijken dooden wel de ziek teverwekkende bacteriën, maar wanneer wij die middelen in de vereischte hoeveelheid op dieren wilden toepassen, zouden de patienten nog eer door de medicijnen gedood worden dan door de bacteriën. Een andere weg, langs welken wij het doel pogen te bereiken, is de proefneming op dieren. Wij hebben in dit opzicht zeer gewichtige resultaten te boekstaven. De natuuronderzoekers hebben ontdekt, dat er ook in de kleine wereld der bacteriën vriendschap en vijandschap bestaat, evenals bij ons in de groote zichtbare wereld. Enkele bacteriën vergiftigen elkaar wederkeerig, en de sterkste soort behaalt eindelijk en ten laatste de zegepraal. Van dit antogonisme der bacteriën heeft men ook voor de genezing van infectieziekten bij dieren gebruik gemaakt, en daarmede dan ook reeds eenig succes gehad. Wij zullen er hier een enkel voorbeeld van aanvoeren. Men entte konijnen in met miltvuurbacillen; daardoor waren zij aan een bijna wissen dood prijsgegeven; maar men wist hen bijtijds te redden, doordien men hen onmiddellijk vóór of na de infectie groote hoeveelheden van die mikrokokken, welke de roos teweegbrengen, inspoot, of ze op dezelfde wijze met zuivere culturen van den micrococcus prodigiosus, die melk en brood rood kleurt, behandelde. Het geneesmiddel van Koch tegen de tuberkulose is in zijne samenstelling onbekend; maar voor zoover tot nog toe betreffende de werking van dat middel waarnemingen gedaan zijn, brengt het op de aangetaste plaatsen eene ontsteking teweeg, die ten slotte tot de verettering van den tuberkel, den zetel der tuberkelbacillen, leidt. Deze kunnen daarna met het afgestorven weefsel door het lichaam uitgeworpen worden, en zoo volgt er dan een herstel op dezelfde wijze, als wij dikwijls bij de natuurlijke genezing waargenomen hebben; behalve dat in dit geval de reactie meer stormenderhand plaats heeft, alsof al de krachten des lichaams op eenmaal mobiel gemaakt waren. - Eene andere soort van genezing hebben wij in de bloedtransfusiën van door inenting onschadelijk gemaakte (geïmmuniseerde) dieren leeren kennen; en ten slotte werkt ook de bacteriologie met de zuiver medicinale behandeling, doordien zij den lijdenden dieren eenvoudige chemische stoffen inspuit. Ook op dit gebied heeft men eenige resultaten te boekstaven. Van welken aard nu al deze proefnemingen ook zijn mogen, het zijn en blijven slechts proefnemingen. Het natuuronderzoek heeft een nieuw gebied betreden, maar het is er ver van af, dat de onderzoekers thans voor een enkelen breeden en rechten weg geplaatst zijn, die tot het beoogde doel leidt. Honderden en duizenden ineengekronkelde paden voeren naar het donkere gebied, en er wordt de grootst mogelijke voorzichtigheid vereischt om den juisten weg te vinden. Zij die met dit donkere gebied vertrouwd zijn, hopen eenmaal de overwinning te zullen behalen; maar voor het oogenblik mogen wij onze verwachtingen niet te hoog spannen. Hoe groot ook ons vertrouwen op de heelkunde zijn moge, toch kunnen wij de wapenen, welke de hygiène ons reeds geleverd heeft, niet laten rusten. De geneeskundige wereld vervult zijn plicht, indien hij de ziekten poogt te genezen; het groote publiek kan hierbij slechts toeschouwer zijn, maar op het hygiènisch gebied, bij de voorkoming en bestrijding van epidemieën, moet het openbare en het particuliere leven krachtdadig medewerken. Deze aansporing is vooral dáárom hier van pas, omdat door de nieuwste resultaten der geneeskunde - resultaten, welker strekking vaak maar al te zeer overschat wordt - eene al te geruste stemming, een inslapen op behaalde lauweren, veroorzaakt wordt, waartoe nog volstrekt niet de minste reden bestaat. De ervaring leert ons reeds, dat er voor de genezing der longtering met Koch's lymphe, thans Tuberkoline gedoopt, in het gunstigste geval maanden tijds zullen noodig zijn. Laat ons daarom bij de vreugde, die ons over dit wonderwerk der wetenschap vervult, de welbeproefde middelen niet vergeten, welke ons bescherming tegen besmettelijke ziekten verleenen! Laat ons dáárvoor zorgen, dat de geboden der hygiène werkelijk opgevolgd worden; laat ons de bacteriën onschadelijk trachten te maken, vóór en aleer zij door ziekten ons lichaam sloopen! Als dit ‘uurtje onder de bacteriën’ daartoe iets mocht hebben bijgedragen, zal het geen verloren tijd zijn. |
|