In verzoeking.
Hard werken is de boodschap bij Mère Lemonnier in het eenvoudige dakkamertje; hard werken van 's morgens vroeg tot 's avonds laat; daardoor alleen kon de brave, eerlijke vrouw met haar beide dochters, Thérésine en Marguerite, een eerlijk stuk brood verdienen. Zij zelf is nog kras en flink; na den dood van haar man, die koetsier was in een groot huis, had zij zich als strijkster gevestigd, de beide meisjes moesten haar reeds vroeg helpen en zij gaf het voorbeeld.
‘De mensch is geboren om te werken,’ zeide zij. ‘Werken is gezond.’
Zeker, haar meisjes hielpen haar trouw, maar meisjes zijn meisjes; het eeuwige strijken van dat mooie, fijne, witte linnen goed, verveelt ook eenmaal; men is jong, men wil gaarne uitgaan, men wil gaarne mooi gekleed zijn, men wil eens een dansje doen. Thérésine denkt dit ook dikwijls, maar zij is verstandig. Zij is tevreden, als moeder zondags met haar en Marguerite naar buiten gaat naar het Bosch van Vincennes, of naar St. Cloud, om daar een wandeling te maken door het heerlijke bosch, en dan te dejeuneeren op het gras. Zij weet dat zij er goed uitziet in haar goed zittend percale japonnetje onder het hoedje dat zoo coquet op de krullende ponies zit, 't is alles zelf gemaakt, maar gemaakt door een Parisienne wie het façon in 't bloed schijnt te zitten.
Dan komt nu en dan Arsène, de zoon van hun buurman, meewandelen en 't is wonderlijk altijd zoeken die twee elkander op en dan praten zij onwillekeurig over de toekomst, een toekomst vol hard werken en zwoegen, 't is waar, maar een toekomst die zij samen deelen, en dat is Thérésine genoeg, zij is zoo bescheiden in haar wenschen, het goede kind.
Anders is Marguerite; Marguerite is mooier, eleganter, een echt juffertje, en zij weet het. Zij heeft aristocratische neigingen, het meer dan eenvoudige atelier van moeder maakt haar ziek. Zij heeft kijkjes genomen in salons, heerlijke verrukkelijke salons, vol bibelots en exotische planten, half donker door portières van peluche en karameni; zij heeft in de huizen waar zij de ‘wasch’ bracht, in boudoirs gegluurd, blinkend van goud en satijn. O wat moet het zacht rusten zijn in die mollige causeuses, met een boek in de hand, inplaats van dat eeuwige strijken, strijken, strijken....
En dat alles komt haar voor den geest, als zij, t'huis gekomen, op de waschmand twee dingen vindt liggen, die niet passen in deze eenvoudige omgeving, een bouquet en een étui met.... een schitterenden armband.
Zij heeft niet te vragen hoe dat hier zijn weg gevonden heeft naar de zesde verdieping! Zij zag hem maar al te dikwijls, die oude, deftige heer, met zijn monocle op het loerende oog, zijn onberispelijke kleeding, zijn gesoigneerd uiterlijk; zij weet dat hij haar gevolgd heeft op haar tochten door de stad, dat hij dikwijls genoeg heeft getracht kennis met haar te maken, tot nu toe vergeefs!
En nu begrijpt zij, dat hij het ernstig meent, zij is een Parisienne, dus onschuldige onwetendheid bezit zij niet meer; wijzer dan haar naamgenoot, het duitsche Gretchen, weet zij waarom de duivel haar met deze gaven verzoekt, en haar moeder weet het nog beter; zij laat eerst haar dochter stil strijden tegen den boozen geest. Marguerite voelt het, 't kost haar maar een woord, en weelde, ledigheid, genot worden haar in ruil gegeven voor den zwaren, vervelenden, misschien levenslangen arbeid, die haar hier in dit armzalig vertrek wacht. Die armband is zoo mooi, die bloemen geuren zoo zoet!
Maar daar steekt de moeder haar hand uit en ernstig spreekt zij, bijna dreigend:
‘Werp die dingen weg, Marguerite! Gij hebt ze reeds te lang in handen, de prijs, dien gij er voor betalen moet is te hoog! Zonde en schande! Kind, geloof mij, niets gaat boven eer en zuiver geweten. Ik heb ook eens gestaan als gij, en nu zijn mijn handen vereelt, mijn schoonheid is voorbij en stond ik weer voor de keuze, ik deed als toen. Geen rijkdom, geen genot kan opwegen tegen het bewustzijn vrij de oogen te kunnen opheffen voor God en de menschen! Mijn eerste beweging was die zaken in het vuur te werpen, ik heb mij bedacht, ik wilde u laten kiezen. Beproefde deugd alleen is sterk en tegen elken aanval bestand! Kies, tusschen de achting en liefde uwer moeder, uwer zuster, van alle weldenkenden, en tusschen zondige weelde en schande!’
En Marguerite boog het hoofd; ja, dat visioen was verlokkend, maar moeder had gelijk, de prijs was te duur! Reeds te lang had zij er naar getuurd, reeds te lang zich laten verzoeken; nu werpt zij de dingen neer en om den hals van moeder vallend, snikt zij:
‘O moeder!’ laat mij werken, laat mij hard werken! Geef mij geen tijd tot ijdele droomerij! Ik zal werken en bidden dat ik nooit uw liefde onwaardig moge worden, tot geen prijs!’