Blindemannetje.
Zooeven was het nog stil en eenzaam op de ruime speelplaats der meisjesschool. De musschen vlogen en trippelden er ongehinderd rond, en zelfs kwam er wel eens een schuchter poesje uit de buurt opdagen, om een kleinen verkenningstocht op het terrein te doen, waar nu en dan een broodkorst of een afgekeurd stukje kaas te snappen is. Maar thans is er van die rust en verlatenheid geen spoor meer te vinden. Nauwelijks had de groote staande klok in de vestibule van het schoolgebouw de twaalf slagen van het middaguur doen hooren, of het werd er levendig en bewegelijk in de leerkamers en de gangen, op
na den verjaardag Naar H. Seeger.
de trappen en portalen. Als een zwerm bijen uit de openingen van een korf, stroomde van alle kanten de blijde jeugd bijeen, in de gelukkige stemming welke op dien leeftijd 's menschen deel is, wanneer voor een uurtje de leerplicht is opgeheven. Pas zijn de boterhammen geconsumeerd, of allen reppen de kleine voeten, want - het speeluur heeft geslagen. Vooruit dus, vooruit! alsof het een wedstrijd om de hoogste prijzen gold. Het algemeene vereenigingspunt is de groote buitentrap, die onder de veranda door naar de speelplaats leidt en nu weldra dreunt van het getrappel der naar beneden snellende meisjes. Over het spelletje, waarmede zij zich ditmaal vermaken zullen, zijn ze het spoedig eens. Gisteren was het krijgertje - o, dol prettig! - maar vandaag moeten zij zich eens verlustigen met het niet minder pleizierige blindeman-spelletje. Wie zal ‘hem’ wezen? Want al is 't hier een meisjesschool, de te kiezen blinde is - met souvereine minachting van geslacht en naamval - altijd een ‘hem.’ Natuurlijk is de beurt het eerst aan een der groote meisjes. De kring is spoedig gevormd, en dan begint het deuntje van het ‘aftellen’:
‘Daar zit er een in den gouden ketel,’
of een variant van dien aard, al naar de locale traditie het aangeeft. Eindelijk is de veelbenijde, die ‘hem’ wezen zal, door het lot aangewezen, en onder algemeen gelach wordt haar de doek voor de oogen gebonden. Dit beslissend moment is door onzen kunstenaar als naar het leven geteekend. 't Is of men de vroolijke uitroepen en de kleine plagerijen der meisjes hoort, vermengd met de twijfelende opmerkingen van enkelen, die zich geroepen achten om controle over het blinddoeken te oefenen en ‘toe te zien’ dat zij nu werkelijk ‘niets zien’ kan; een is zelfs op den grond gaan zitten, om zich te overtuigen of de doek wel ver genoeg over de oogen sluit. En als dan de gewichtige operatie is afgeloopen, volgt het andere speeldeuntje: de samenspraak tusschen den blindeman en zijne kwelgeesten:
‘Blindeman, blindeman!
Waar ga je naar toe?’
‘Naar Rome!’
‘Wat ga je daar doen?’
‘Pap eten!’
‘Heb je al een lepel?’
‘Neen!’
‘Zoek er dan een!’
Dit is het sein tot den aanvang van het eigenlijke spelletje, - het sein om gichelend en lachend en joelend naar alle kanten uiteen te stuiven, gevolgd door den al rondtastend voortscharrelenden blindeman. Zelfs de kleine Benjamine der school, die nog maar zoo nu en dan eens met hare groote zus medekomt, zou wel mee willen doen en trappelt van de pret. - Gelukkige kinderen! Wat zullen ze later nog dikwijls met zeker heimwee aan de genoegens van die speelplaats terugdenken!