De Huisvriend. Jaargang 1890
(1890)– [tijdschrift] Huisvriend, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd‘Londen aan zee.’
| |
[pagina 293]
| |
ook blijvend met hunne familie te Brighton en komen dagelijks in de City. Zoo doen vooral de welgestelde kooplieden. Er vertrekt b.v. een trein uit Brighton om kwartier vóór negenen, die om vijf minuten vóór tienen in Londen aankomt. Het eigenlijke zaken doen begint in Londen niet vóór tien uur, en vele chefs komen zelfs nog later op hunne kantoren. Omstreeks het middaguur wordt er over 't algemeen slechts een haastige lunche gebruikt. Om vier of vijf, uiterlijk om zes uur, bevindt alles zich op de terugreis, en om zeven uur of half acht zit iedereen aan het diner. Zijn ontbijt kan men in den trein krijgen en dus zonder eenigen zweem van overhaasting consumeeren met een gemoedsrust, zooals weinigen, zelfs wanneer zij slechts eenige minuten van hun bureau of kantoor verwijderd wonen, zich daarbij kunnen veroorloven. Na afloop van dit spoorwegontbijt werpt men zich in een gemakkelijken fauteuil en heeft dan nog tijd genoeg om een sigaar te rooken en de ochtendbladen door te zien, eer men in de City aankomt; terwijl op het uur der terugreis de eerste editién der avondbladen reeds weer verschenen zijn. Ondanks al die geriefelijkheden is het intusschen begrijpelijkerwijze slechts een uiterst klein gedeelte der ‘City-gentlemen,’ die zóó ver van Londen hun woonplaats hebben. Bij de steeds toenemende snelheid der verkeermiddelen en de gestadige uitbreiding van gemak en weelde bij de inrichting der spoortreinen, wordt ‘Londen aan zee’ echter in zekeren zin hoe langer hoe dichter bij het eigenlijke Londen gebracht, hoe langer hoe meer tot een gewone voorstad van Londen gemaakt. Brighton is evenwel tegelijkertijd een Engelsch Wiesbaden, waar tal van welgestelde Londensche familiën zich voor goed metterwoon gevestigd hebben. De groote aantrekkelijkheden van Brighton zijn juist: de nabijheid der hoofdstad, de grootsteedsche levenswijze, de zee, en vooral de hier zoo bijzonder krachtige en versterkende zeelucht, die het tot de gezondste stad van Europa maakt. Immers, de statistiek wijst slechts 16.3 jaarlijksche sterfgevallen op de duizend personen aan. De omstreken leveren echter niets op, niet eens schaduw tegen de brandende zon, niet eens bescherming tegen de dikwijls zeer ruwe winden, die in plaatsen als b.v. het naburige Hastings of Bournemouth door hunne aan de noord- en oostzijde zich uitstrekkende heuvelreeksen zoo aanmerkelijk getemperd worden. De huizen der gegoeden zijn op een lange rij langs de zee gebouwd, en de aldus gevormde vijf kilometer lange ‘Parade’ is in den tijd van de Season een hoogst belangwekkende wandelplaats en het brandpunt der groote wereld, niet alleen 's zomers, maar ook in den laten herfst en den winter. Zoo wil de mode het! Maar hoe zonderling zulk eene mode ons ook voorkomt, hoe ‘echt Engelsch!’ - gelijk de met het Engelsche leven minder vertrouwde misschien uitroept - toch bestaan er zeer houdbare redenen voor. Brighton is nu juist geen zomerbadplaats als andere zeestadjes van dien aard. De nabijheid der hoofdstad brengt des zomers de ruwere elementen van daar in dichte drommen herwaarts. Men kent ze trouwens ook op het vasteland. In Engeland wil echter iedereen reizen. De middelen heeft men er toe. En zelfs in die kringen, waarin het daarmede nu niet zóó wonderwel gesteld is, dat men er niet wat spaarzaam mede te werk zou gaan, is de reislust, de gewoonte of het voorbeeld van anderen dikwijls van krachtiger invloed, dan eigenlijk wel raadzaam is. Die elementen der bevolking echter, die er zelfs in de verste verte niet aan kunnen denken, eene reis naar het vasteland te ondernemen, vinden zich genoopt om dan toch voor een dag of wat naar Brighton te gaan. Zij zijn de schrik der groote wereld gedurende de heete zomermaanden, en zelfs families, die voor goed te Brighton gevestigd zijn, achten het dan geraden, tijdelijk het veld te ruimen. Eerst wanneer de zwerm weder is afgedreven, in October en November, wanneer de ‘cockney’ - de Londensche mindere man - weder naar zijne vaderstad is teruggekeerd, maar in de metropolis de eigenlijke Season nog lang niet is begonnen en de mist en het slijk haar totaal onuitstaanbaar maken, dan geven de ‘upper-tenthousand’ en allen die daartoe gaarne zouden willen behooren, elkaar rendez-vous te Brighton. En waarom ook niet? Wij moeten niet vergeten: de Engelsche winter is meestal zoo streng niet als de Hollandsche. En al is het dikwijls koud te Brighton, toch is de lucht daar in ieder geval veel zuiverder en frisscher dan te Londen. Kan men niet in de koude zee zelve baden, dan brengt men toch genoeg daarvan aan land en bergt het kunstmatig verwarmd in de zuivere en elegante zwembassins, zoodat men ook des winters zijn bad in zeewater niet behoeft te missenGa naar voetnoot1). Dit geschiedt intusschen ook reeds lang in alle andere eenigermate gezochte zeebadplaatsen van Engeland. Wat Brighton echter met dezen nog gemeen heeft en waardoor al die plaatsen zich hoogst voordeelig van de continentale zeebaden onderscheiden, is de ‘pier’, eene zich ver in zee uitstrekkende steiger, waarop velen een groot gedeelte van den dag of zelfs den geheelen dag doorbrengen. O zeker, men vindt ook op het continent, b.v. in Ostende en Trouville, drukbezochte strandkaden aan den ingang der haven, die óók in zee uitgebouwd zijn en den badgasten veel tijdkorting aanbieden; maar zij zijn toch hoogst primitief ingericht in vergelijking van de Engelsche piers, die zich, over eene breedte van misschien honderd voet, dikwijls meer dan duizend voet ver in zee uitstrekken. De nieuwe pier te Brighton is 1150 Engelsche voet lang en meer dan honderd voet breed. Op het achtereinde er van speelt een orkest, en tegelijkertijd kunnen wij hier naar de lieflijke muziek der ruischende golven luisteren, die vlak onder ons tegen de reusachtige ijzeren pijlers klotsen. Wij zijn op zee, wij genieten al hare bekoringen, zonder iets van hare onaangenaamheden te bespeuren. En brandt de zon te heet, loeit de wind te hevig, zweept hij de golven zóó sterk, dat | |
[pagina 294]
| |
zij ons zelfs op ons verheven standpunt hunne branding in de oogen, d.w.z. op onze nieuwste moiré zijden robe spatten, dan bestaan er ook beschermende wanden en daken genoeg en beschuttende paviljoenen, van dik glas gebouwd, die ons eene voortreffelijke schuilplaats verleenen. De pier is in Engeland de kurzaal van het continent, alleen de muziek kon er beter zijn en - het publiek ook! Die zeepaleizen zijn niet zoozeer de verzamelplaats der groote wereld, dan wel van de Arrys en ArrietsGa naar voetnoot1). De aanzienlijke kringen, en allen die gaarne daartoe gerekend willen worden, houden zich in alle Engelsche badplaatsen nog veel meer van zulke verzamelpunten verwijderd, dan op het vasteland het geval is en dan de Engelschen zelf het daar doen, juist omdat het hier zoo overvol met 'Arrys is. Men vindt ook in de stad nog een soort van Kurzaal: doch deze dient niet voor het dagelijksche gezellige verkeer, maar bijna uitsluitend voor het houden van groote bals en concerten, die er slechts van tijd tot tijd gegeven worden. Dit lokaal heet het ‘Brighton Pavilion’, een meer door zijn omvang dan door architectonische schoonheid uitmuntend gebouw in Oosterschen stijl, dat George IV - destijds Prins van Wales - in het jaar 1784 voor een som van drie millioen gulden heeft laten bouwen. Het slot staat intusschen wat ver van de zee af, en daar het in verloop van tijd door het verrijzen van verscheidene groote logementen en particuliere gebouwen zelfs zijn uitzicht op de zee heeft verloren, werd het door William IV en Koningin Victoria slechts zelden bewoond en is het sedert 1850 het eigendom der gemeente. Onovertroffen blijft Brighton ten opzichte van zijne zuiver nautische geneugten. Op een mooien zomerdag is de gansche zee, zoo ver de blik reikt, dicht bezaaid met allerlei soorten van vaartuigen, met roei-, zeil- en stoombooten, waartusschen ook op eenigen afstand grootere schepen in talrijke menigte voorbij zeilen. Doch geen van deze komt zeer dicht aan de kust. Een haven heeft ‘Londen aan zee’ niet, wat trouwens dan ook vele ongewenschte elementen op een afstand houdt en dus voor het stadje, als uitsluitend ontspanningsoord, slechts voordeelig kan zijn. Ook ontbreekt het er natuurlijk niet aan geschikte badinrichtingen, aan goed onderhouden grasvelden voor het nationale spel, het lawn tennis, aan een schouwburg, aan prachtige hotels en clubgebouwen, enz. En zoo heeft Brighton zich ook nog een anderen trotschen bijnaam verworven, dien van: ‘Queen of the Watering Places.’ |
|