| |
Herinneringen aan het Lahndal.
Schetsen uit Nassau,
door H.M. Werner.
Het Lahndal ten westen van Nassau.-Ems en omstreken.
Het stadje Nassau heeft, bij al de voorrechten, waarop het zonder tegenspraak kan bogen, evenwel het nadeel gelegen te zijn in de nabijheid eener grootere stad, die bijna alles tot zich trekt.
Evenals bij ons Delft, gelegen tusschen de vorstelijke residentie en de tweede handelsstad des Rijks, steeds Delft blijft, en nooit een tweede Haag of Rotterdam zal worden, evenmin wordt het Bad-Nassau ooit eene tweede badplaats Ems.
Niet alleen de ligging is echter hiervan de oorzaak, nog andere gewichtige omstandigheden werken daartoe mede. Evenzeer toch als Delft de ressources mist, die Den Haag tot de gewone en zoo zeer gewilde verblijfplaats van Hof en Regeering en van vele adellijke en gefortuneerde ingezetenen hebben gemaakt, of de gunstige ligging derft, die Rotterdam tot koopstad van den eersten rang heeft gestempeld, evenzeer ontbreken te Nassau de wereldberoemde warme bronnen, die Ems tot eene der grootste en meest bekende badplaatsen van Europa hebben verheven.
Wijselijk heeft men evenwel te Nassau dit nadeel tot een voordeel weten te maken, door eenvoudig - en dit geldt vooral van de hôtels - het groote Ems niet na te apen, maar laag bij den grond te blijven, dat wil zeggen: huiselijk, gezellig en zoo billijk mogelijk in prijs. Hierdoor trekt Nassau jaarlijks eene menigte gasten, die verplicht zijn te Ems eene kuur te doen, doch die om verschillende redenen, maar doorgaans in het welbegrepen belang hunner beurs, aan een séjour te Nassau boven dat te Ems de voorkeur geven, en die zich dan dagelijks eens, soms zelfs tweemaal, per trein heen en weder begeven, om te Ems aan de voorschrìften van hunnen geneesheer te voldoen,
Maar bovendien komen er nog telken jare vele gasten te Nassau, die nu wel enthousiast zijn over fraaie natuur, en dwepen met eenzame wandelingen in bosschen, over bergen en door dalen, waarop men niets ontmoet dan betrekkelijk armoedige dorpen, wier eenvoudige, schamel gekleede bewoners met
| |
| |
hunne paarden, koeien en ossen nagenoeg de eenige stoffage uitmaken van het rustige en kalme landschap, doch die in dit alles alleen behagen scheppen, mits het slechts is voor een zeer korten tijd. Zonder menschen te zien, dat wil zeggen: menschen uit de groote wereld met fraaie toiletten, en de noodige verveling op het gelaat, kunnen zij het op den duur niet uithouden; woelige drukte, opeenhooping van menschen, fraaie winkels, muziek - zoo heel mooi is niet noodig, want het is toch niet bepaald de bedoeling, om er naar te luisteren, - enz. moet hen af en toe levendig voor oogen stellen, dat zij nog in de, wat zij noemen, beschaafde wereld zijn. Maar alle dagen die drukte en dat gedraai om je heen, om niet te spreken van dat peperdure hôtel, dat eigenlijk de grootste grief is, zie, dat is ook niet alles; dus naar Nassau en niet naar Ems, maar dan toch vele uitstapjes van Nassau naar Ems, twee-, driemaal in de week, desnoods dagelijks. Van deze gasten, die half in Ems leven, en waarvan men er jaarlijks ook eenigen aantreft, heeft Nassau ook al profijt.
Al behooren wij nu niet tot deze laatste soort, en al trekt ons de natuur meer aan, dan eene formeele drukke badplaats in optima forma, zoo spreekt het toch van zelf, dat wij kunnen noch willen nalaten, om al zeer spoedig na onze komst te Nassau een eerste bezoek aan de alom bekende badplaats te brengen.
Ems, op beide oevers van de Lahn gelegen, telt tegenwoordig circa 7000 inwoners, en bestaat uit drie deelen: Bad-Ems, in de lengte langs de rivier gebouwd, en dorp-Ems, meer in de diepte aan de monding van de Emsbach, beiden op den rechter oever; en Spiess-Ems op den tegenovergestelden oever aan den voet en tegen de helling van den Malberg gelegen. Bad- en Spiess-Ems zijn eigenlijk niets anders dan eene aaneenschakeling van groote hôtels, privaat-hôtels, villa's en winkels, allen verrezen met het doel, om de ruim 12000 gasten, die jaarlijks de badplaats bezoeken, te kunnen herbergen en van het noodige voorzien.
Ems was waarschijnlijk reeds aan de Romeinen bekend; verschillende daar in den grond gevonden oudheden: Romeinsche munten, urnen, vaatwerk, enz. strekken hiervoor tot bewijs, doch met zekerheid vindt men eerst in het jaar 1172 van de warme baden aldaar melding gemaakt. Het plaatsje was eeuwen lang gemeenschappelijk eigendom van Nassau en Hessen-Darmstadt, in 1803 kwam het evenwel geheel aan Nassau, tot het daarmede in 1866 bij Pruissen werd ingelijfd.
Ofschoon de Lahn zelve bij Ems vrij breed is, is het Lahndal hier zeer eng; vooral op den rechteroever stijgen de rotsen als het ware loodrecht uit de rivier omhoog, nauwelijks plaats genoeg overlatende voor het Kurhaus, de winkelcolonnade, de Kursaal met groote restauratie, de Kurgarten of de Anlagen, het hôtel de Vier Thürmen - een prachtig gebouw door den veldmaarschalk von Thüngen in het begin der 18e eeuw gebouwd - en de nieuwe Roomsch-Katholieke kerk, hetgeen zich alles achter elkander langs de rivier uitstrekt, en waar achter nog juist de noodige ruimte is voor eene tamelijk breede straat en eene rij hôtels en winkels.
Op den linkeroever verheft zich de boschrijke en dichtbegroeide Malberg, terwijl het Lahndal, zoowel boven als beneden Ems sterke krommingen maakt, zoodat de badplaats als het ware in een langwerpig, vrij eng keteldal is ingesloten. Dit is oorzaak, dat het er 's zomers bij groote hitte onuitstaanbaar warm is, veel warmer en benauwder dan te Nassau, waar het dal veel breeder en ruimer en de bergen minder steil zijn. Overigens is het klimaat te Ems zeer zacht, wijl het stadje door de bergen geheel gedekt is tegen alle ruwe winden en plotselinge temperatuurveranderingen; de lucht is er mild en gezond en een weinig vochtig, zoowel door de ligging aan de Lahn en de nabijheid van den Rijn - van waar de meeste luchtstroomen komen, daar de wind te Ems doorgaans west of zuidwest is, - als door de, uren in den omtrek, aan alle zijden omringende bosschen.
Het voornaamste gebouw alhier is het Kurhaus, in het laatst der 18e eeuw gebouwd, doch dikwijls vergroot en bijgebouwd. Men vindt er circa 60 baden en vier warme drinkbronnen, in warmtegraad en koolzuurgehalte onderling verschillend. Ook het in 1853 gebouwde nieuwe badhuis op den linkeroever van de Lahn en onderscheidene groote hôtels hebben hunne eigene warme bronnen.
In den laatsten tijd heeft Ems eene bijzondere beteekenis en aantrekkingskracht gekregen door het voortdurend bezoek van wijlen Keizer Wilhelm I; de grijze vorst vertoefde er gaarne en veel, en dat trok natuurlijk steeds vele badgasten, zoowel Duitschers uit belangstelling, als Engelschen uit nieuwsgierigheid. Ook in 1870, vóór het uitbreken van den oorlog met Frankrijk, bevond hij zich dáár, en een eenvoudige vierkante marmeren steen in den grond, kort bij het Kurhaus, waarop gebeiteld staat: ‘13 Juli 1870, 9 Uhr 50 Minuten Morgens’, duidt de plaats aan, waar Koning Wilhelm van Pruissen stond, toen het laatste gesprek met den Franschen ambassadeur Benedetti, in zake de Hohenzollernsche troonsopvolging in Spanje, plaats vond, en waar de Koning den gezant den rug toekeerde, zijn adjudant graaf Lehndorff toevoegende: ‘zeg aan dezen heer, dat ik hem verder niets meer heb mede te deelen,’ hetgeen de onmiddellijke aanleiding was tot het uitbreken van den grooten krijg.
Over het algemeen genomen is Ems eene vroolijke en aangename badplaats, al staat het in dit opzicht ook zeker bij Wiesbaden, en mogelijk ook bij Baden-Baden ten achteren. De Kurcapelle vergast er ons driemaal daags op eene uitvoering, en, wanneer men op dit punt niet te veel eischend is, moet men bekennen, dat deze muziek voor eene badplaats niet slecht is. De Anlagen bij het Kurhaus zijn zonder twijfel schoon, en spreiden iederen zomer een rijkdom van planten en gewassen en een overvloed van met veel kennis van zaken gekweekte en bevallig geschikte bloemen en sierplanten ten toon, aan wier onderhoud dagelijks met de grootste zorg de hand wordt gehouden. En de vroolijke villa's tegen de berghelling aan den overkant, door hunne tuinen en fraaien aanleg omgeven, wedijveren hiermede, en komen verrassend schoon uit tegen het donkergroen van de bosschen van den Malberg.
Keurige en welvoorziene magazijnen en winkels
| |
| |
wisselen af met colossale hôtels en restauraties, en, ofschoon galanteriën, manufacturen, enz. tamelijk duur zijn - eene eigenaardigheid aan iedere badplaats eigen - zoo valt dit den Hollander toch in den regel nog mede, en kan hij doorgaans hier voor één mark evenveel bekomen als bij ons voor één gulden. En dat licht niet aan de kwaliteit der voorwerpen, enz., maar eenvoudig aan het verschil van muntstandaard. Vraagt men aan een Duitscher, die eene reis door Nederland maakte, hoe hem dat bevallen is, dan zegt hij: zeer goed, uitstekende hôtels, restaurants, enz., zeer goed eten, voortreffelijke wijn, aber furchtbar theuer! Vraagt men aan een Hollander, die voor het eerst eene reis door Duitschland maakte, en natuurlijk vooraf berekende hoeveel deze reis hem ongeveer kosten zoude, ná zijne terugkomst, of zijne berekening is uitgekomen, dan zegt hij: ongetwijfeld, 't is mij meegevallen, bij slot van rekening heb ik veel minder verteert, dan ik berekend had.
Doch voor degenen, die tegen bergen beklimmen niet opzien en voor wie groote wandelingen eene welkome uitspanning zijn, is dit alles nog maar bijzaak; zij ontvlieden weldra het enge, warme dal, om in de frissche, reine lucht daar boven het natuurschoon en de prachtige vergezichten met volle teugen te genieten, en van verschillende zijden het heerlijke panorama te bewonderen, dat Ems van de hoogte te aanschouwen geeft.
Men gaat dan bijv. eerst naar den Concordiatoren, die wij reeds op den Burgberg te Nassau in de verte zagen liggen, en klimmen daartoe langs de Grabenstrasse achter het Kurhaus de Bäderlei op, hetzij langs den rijweg, hetzij rechtsom langs de steenen trappen en vervolgens zig-zagswijze langs het smalle, doch fraai beschaduwde voetpad, dat natuurlijk iets korter maar ook steiler is. Halverwege komen wij eerst aan de Heinselmanshöhlen, kleine zuilengangen in den berg, waarvan de diepte nog onbekend is. Het bijgeloof heeft ze met de in de sage welbekende berggeesten, de Heinselmannetjes, bevolkt, en weet te verhalen van eene soort Melusine, die hier eenmaal woonde, en waarmede een kleermaker uit Nassau o.a. eene ‘wenig lohnende’ ontmoeting had. Deze keerde namelijk eens tamelijk vol zoeten (of zuren?) wijns van Lahnstein terug. Terwijl hij langs den berg voorbij ging, zag hij licht in de richting der holen en ging daarop af, denkende dat daar een zwaantje was, waar nog wel iets voor den nadorst zoude te bekomen zijn. Eensklaps bevond hij zich toen in eene glinsterend verlichte ruimte en ontdekte eene wonderschoone jonkvrouw, die op hare gouden lokken eene gouden kroon droeg, doch van onderen in eene slang eindigde. Zij bood hem goud en edelgesteenten ten geschenke aan, gaf hem kostbaren wijn te drinken en verhaalde hem, dat zij eene betooverde prinses was en slechts door drie kussen van een kuischen jongeling kon onttooverd worden. Onze kleermaker gevoelde opeens, dat hij de edele ridder was, die haar verlossen moest, en gaf haar dan ook twee zoenen op den fraai gevormden mond, doch toen kreeg hij plotseling een afkeer van het slangmensch en zette daardoor het verlossingswerk niet verder voort. Op hetzelfde oogenblik verdween de jonkvrouw, het was eensklaps donker om hem heen, en - den volgenden morgen ontwaakte de kleermaker met gescheurde kleederen en bloedend aangezicht, liggende tusschen de rotsen. Hoe deze gebeurtenis zich werkelijk
zal hebben toegedragen, is zeer begrijpelijk, en de moraal der geschiedenis ligt ook niet diep.
Bij deze holen staat een paviljoen, de Mooshütte genaamd, vanwaar men een prachtig uitzicht heeft op Ems en het Lahndal. De berg heeft voorts zeven toppen en heet daarom ook wel: ‘die sieben Köpfe.’ Op den ondersten top is een gedenkteeken opgericht ter eere van den Fransch-Duitschen oorlog van 1870 en van de daarin gesneuvelde krijgers uit Ems. Op den hoogsten top, in drie kwartier uurs uit Ems te bereiken, staat de Concordiatoren, een uitzichtstoren, waarbij men eene goede restauratie aantreft, benevens eene gelegenheid om in een oogwenk voor één mark een portret te laten vervaardigen, ter herinnering aan het bezoek te dezer plaatse. Dat men van dezen toren een verrukkelijk en onbeschrijflijk schoon uitzicht in den omtrek heeft, behoeft nauwelijks vermelding. Het oude stadje Dausenau met zijn scheven toren en ouden ringmuur, op den rechter Lahnoever halverwege Ems en Nassau gelegen, ligt in de diepte vóór ons, en is bergaf in korten tijd te bereiken In diezelfde richting ziet men in de verte de ruïne van den burcht Nassau. Aan de andere zijde vloeit de Lahn als een zilveren draad door het bevallige en dichtbebouwde Ems, en zien wij de toppen van de fraai begroeide Winterberg en Malberg. Links daarvan ontwaart onze blik het Lahnsteiner Forsthaus, het ydillische Braubachthal en zelfs in de verte de bergen, die den Rijn insluiten, terwijl aan den tegenovergestelden kant, over de met den lichtgroenen wijnstok beplanten Bäderberg, Kemmenau en de Kemmenauer schöne Aussicht zich voor ons oog ontplooien.
Zulk een uitzicht, bij fraai en helder weder genoten, loont de moeite van het klimmen volkomen, en zulke uitzichten zijn in het Lahndal bij honderden te genieten, doch elk in 't bijzonder levert een geheel verschillend panorama op, het eene al schooner en uitgebreider dan het andere, en allen zonder onderscheid zijn indrukwekkend en onvergeetlijk voor hen, die een open oog en een gevoelig hart hebben voor de onbeschrijflijke en nooit volprezen majesteit der Goddelijke Schepping!
Lang staat men aan den grond genageld;
Straks zinkt men in aanbidding neer,
En stamelt: ‘Heer! hadde 'k ooit getwijfeld,
Hier vindt 't geloof zijn grondslag weer;
Hier zie 'k Uw Almacht zich ontvouwen
Voor mijn kortzichtig, menschlijk oog;
Hier wint mijn ziel weer 't oud vertrouwen,
En trekt Uw Liefde haar naar omhoog.’
Aan de andere zijde van de Lahn is een beklimmen van de Malberg en de Winterberg zeer aan te bevelen, op beider toppen treft men restauraties en heerlijke uitzichten aan; terwijl voor grootere tochten, hetzij te voet of te paard, per ezel of met rijtuig, vooral in aanmerking komt: eerstens Kemmenau en de Kemmenauer schöne Aussicht - ook uit Nassau over Dausenau, te voet in ruim twee uur, te bereiken, - het hoogste punt uit den omtrek, van waar de gezichtskring zich bij helder weder uitstrekt in het noorden tot aan het Zevengebergte, in het westen tot aan den hoekigen bergrug van den vulkanischen
| |
| |
Eifel, en den wijd uitgestrekten Hundsrück, terwijl in het zuiden over een uitgebreid en afwisselend heuvelland de majestueuse Taunus, en in het noordoosten de blauwgrijze toppen van het liefelijk Westerwald den horizon beperken. En te midden van dit grootsche panorama kronkelt de oude vader Rijn krachtig doch rustig voort, het geheel eene onweersprekelijke levendigheid en liefelijkheid verleenende, die nog vermeerderd worden door het wonderbare lichteffect door de vriendelijke zonnestralen getooverd op den zilveren stroom, de grauwe koppen der bergen en de bruine en leikleurige steile rotsvlakken te midden van het donkere groen der bosschen en de meer heldere tint der wijnbergen.
de ‘henkersteg’ te neurenberg. (Zie blz. 90.)
Waarlijk dit uitzicht, waarbij eene restauratie aanwezig is en dat men ten overvloede aldaar ook nog door eene telescoop kan bewonderen, verdient den naam van ‘schöne Aussicht’ ten volle.
Voor dergelijke tochten zijn voorts nog aan te bevelen: het Coblenzer Forsthaus en Arenberg met het zeldzame, uit allerlei kleine steentjes geconstrueerde en rijk versierde kerkje de rothe Hahn, eene wandeling van eene kleine twee uur, als men ten minste bij het Forthaus den veel korteren boschweg inslaat in stede van den grooten weg te volgen. Verder: het Lahnsteiner Forsthaus en Frücht - waar het graf van den Freiherr von Stein, zooals wij vroeger reeds vermeldden, gevonden wordt - op den linker Lahnoever achter den Malberg, en van daar door het romantische Schwiezerthal naar Miellen aan de Lahn en voorts over Nievern naar Ems terug; enz., enz.
Eindelijk kan men nog met den spoortrein uitstapjes maken, zoowel naar de fraaie stad Coblenz met Ehrenbreitstein, als naar het prachtige keizerlijke slot Stolzenfels bij Capellen aan den Rijn, als ook naar den ouden, hoogst merkwaardigen Marksburg bij Braubach - de eenige middeleeuwsche burcht aan den Rijn, die nog grootendeels in zijn oorspronkelijken toestand aanwezig is en nooit verwoest werd, zoomede naar de Königsstuhl bij Rhens - een in 1843 uit basaltsteen geheel in den vroegeren stijl herrezen, achthoekig gebouw op dezelfde plaats, waar zich voorheen verhief de oude in 1376 door Keizer Karel IV opgerichte, doch later door de Franschen verwoeste Königssthul, waar o.a. de Keizers van het Duitsche Rijk door de Keurvorsten verkozen werden, - enz.; om van grootere tochten langs den Rijn, naar het Brohlthal en de Lachersee, naar Rheinstein en het Niederwald - reeds vroeger door ons beschreven (zie: Huisvriend, 1888, blz. 216 en 256) - en meer anderen niet te gewagen.
Doch wij dwaalden onwillekeurig in onze gedachten wel wat ver van huis, en vergaten een oogenblik, dat de meeste onzer landgenooten wel naar Nassau gaan, om natuurlijk ook Ems en zijne onmiddellijke omgeving te zien, maar in den regel niet, om van dáár uit de fraaie Rijnoevers tevens van nabij in oogenschouw te nemen. Wij keeren dus in allerijl naar Ems terug.
Ook voor degenen, die niet van vér wandelen houden en voor wie het klimmen en dalen, ten minste als het een weinig lang duurt, óf te vermoeiend, óf naar hun zin te inspannend is, biedt Ems nog afwisseling genoeg aan. Een klim toch van een klein kwartier langs den gemakkelijken, weinig steilen, zig-zagweg naar het Schweizerhaus tegen de helling van den Malberg gelegen - waar men een heerlijk uitzicht en eene voortreffelijke restauratie, benevens eene vrij aanzienlijke en bezienswaardige verzameling mineraliën aantreft - zal wel niemand afschrikken, en van daar kan men weder in een groot kwartier, langs een fraaien beschaduwden weg, steeds langs de helling van den berg en zonder verder klimmen, de aan de westzijde van Ems gelegen restauratie Lindenbach bereiken. En het Schweizerhaus, èn Lindenbach worden des zomers dagelijks door honderde
| |
| |
vreemdelingen en badgasten bezocht, en zijn dit in elk opzicht volkomen waard.
Het menschelijk vernuft heeft evenwel in de laatste jaren een middel uitgedacht, om in een oogenblik zonder eenige vermoeienis of gevaar en voor een bagatel geld boven op een tamelijk hoogen en steilen berg te komen, en deze vinding is ook sedert 1887 op den Malberg toegepast door de constructie eener zoogenaamde Drahtseilbahn tegen de steile helling. De inrichting is zeer eenvoudig; de baan loopt in rechte lijn van onderen naar boven, is 540 meter lang met eene helling van 40o tot 54o, en heeft dubbel spoor. Zoowel boven als onder bevindt zich een station, en aan elk station is een wagen, die, behalve de beide balcons, in vier compartimenten is ingedeeld, en zóó geconstrueerd, dat ieder compartiment een paar treden hooger is, dan het voorgaande, zoodat, niettegenstaande de wagen tegen de vrij sterke helling oploopt, alle passagiers toch horizontaal zitten of staan. De beide wagens zijn ieder van twee tandraderen voorzien en te zamen verbonden door een Drahtseil, een stevig, van ijzerdraad gevlochten koord, dat op het bovenste station om een groot, ongeveer horizontaal geplaatst, ijzeren rad loopt. De bovenste wagen wordt van onderen met water gevuld en krijgt daardoor steeds een voldoend overwicht op de onderste, onverschillig hoe groot het aantal passagiers in beide wagens is. Laat men nu den bovensten wagen los, dan daalt deze langzaam naar beneden en trekt tegelijkertijd den onderste omhoog. De wagen, die beneden komt, wordt daar weder van het water ontlast en is dan opnieuw gereed, om op zijne beurt door den andere te worden opgetrokken. Het traject duurt telkens 10 minuten en een retourbillet kost maar ééne mark.
Tegenwoordig treft men dergelijke spoorbaantjes reeds op onderscheidene plaatsen aan - zelfs is men thans bezig er een te maken van Heidelberg naar de Molkenkur en het Heidelberger slot, - en gaat er de nieuwigheid wat af, doch bij het zien van zulk eene inrichting voor het eerst van zijn leven, is het niet te verwonderen, dat zij vele menschen met huivering vervult en dat menigeen onmiddellijk tot het (evenwel doorgaans niet onherroepelijk) besluit komt: ‘in dat ding krijgen ze mij nooit, want als dat koord eens brak!’ Ja, als dat koord eens brak, wat dan? Dat koord is eerstens berekend op eene tienmaal grootere last, als die het te torschen heeft, doch als het, niettegenstaande dat toch breekt, want alles is mogelijk, dan storten beide wagens hals over kop naar beneden, zoude men zoo oppervlakkig zeggen, doch het aardige van het geval is juist, dat zij dan beiden geheel uit eigen beweging onmiddellijk stilstaan. Want, behalve dat iedere wagen van eene rem voorzien is, waarmede de conducteur hem ieder oogenblik kan doen stilstaan of de beweging naar believen beperken, heeft de wagen ook nog eene automatische rem, die dadelijk in werking treedt als de snelheid van beweging grooter wordt dan anderhalve meter per seconde, dus ook wanneer het koord breekt of niet meer werkt.
Deze vernuftige vinding maakt, dat het vervoer met eene Drahtseilbahn, hoe angstig het er ook uitziet, veel veiliger en minder gevaarlijk is, dan dat met eene gewone tandradbaan, ja, zelfs met een gewonen spoortrein, of liever nog, dat er eigenlijk niet het minste gevaar bestaat.
Laten wij er dus heel gerust in gaan zitten, of, als wij niet aan duizeligheid lijdende zijn, ons plaatsen op het onderste balcon. Ongemerkt worden wij opgetrokken, en het is voor ons oog, of het liefelijke Ems met zijne kerken, huizen en gebouwen, met zijne tuinen en parken, met zijne vriendelijke Lahn, enz. steeds meer en meer in de diepte terugwijkt; ieder oogenblik wordt het stadje al kleiner en kleiner, de scherpte der lijnen en tinten al flauwer en flauwer, en daar de menschelijke beweging langzamerhand aan het waarnemingsvermogen ontsnapt en alle leven en geluid daar beneden allengs niet meer tot ons oor doordringt, wordt het geheel steeds stiller, rustiger en kalmer voor ons oog, terwijl het panorama aan weerszijden en op en over de bergen op den achtergrond zich meer en meer uitbreidt en op den voorgrond treedt.
Zulk eene, gedurende tien minuten steeds voortdurende verandering van tableau, terwijl men zelf rustig en als het ware onbeweeglijk staat, is een geheel eigenaardig en onbeschrijflijk genot, dat men slechts op deze wijze zoo volkomen genieten kan. Bij het dalen kan men dat alles, natuurlijk in omgekeerden zin waarnemen, hetgeen niet minder indrukwekkend is.
Boven op den Malberg gekomen, hetzij dan te voet, of met de Drahtseilbahn, treft men bij het station een tamelijk grooten vijver aan, die gevoed wordt door water, dat langs de rotsen vloeiende een aardigen waterval vormt, en waarop zwanen en eenden zwemmen, die gewoon zijn, in den vorm van brood, enz., een klein tolgeld van den vreemdeling te vragen. In de onmiddellijke nabijheid is van ruwe rotsblokken weder een Aussichtsthurm gebouwd, schuin tegenover den Concordiatoren gelegen, en een niet minder schoon uitzicht dan deze, doch nu natuurlijk naar de andere zijde, opleverende. Voorts komt men langs een fraaien, breeden, des avonds electrisch verlichten weg door het bosch in enkele minuten aan de groote restauratie, tevens hôtel, op den Malbergkopf, waar men heerlijk kan uitrusten onder het hoog geboomte, en volop genieten van de frissche, hooge berglucht, terwijl dit oord vooral voor de jeugd eene bijzondere aantrekkingskracht heeft door de vele spelen, als schommels, wipplanken, enz., die daar in de open lucht zijn aangebracht.
Eene wandeling van daar door het dichte, schaduwrijke bosch naar het Lahnsteiner Forsthaus, en dan bergaf langs den breeden weg, van Braubach komende, naar Ems tenig, is voor goede wandelaars zeer aan te bevelen. Men komt dan te Ems juist tegenover het station uit.
Wij gaan thans met den trein naar Nassau terug, en zullen wellicht later eens zien, wat het Lahndal ten oosten van dit stadje ons te genieten geeft.
|
|