Bij Ten Kate's portret.
De gelederen beginnen onheilspellend te dunnen. Slag op slag worden ze neergeveld, de besten en grootsten uit het heilige der heiligen onzer letteren. Hoe betrekkelijk kort geleden nog slechts hadden we den te vroegen dood van onzen éénigen Vosmaer te betreuren; spoedig, veel spoediger dan wij hadden kunnen vreezen, werd hij gevolgd door den zeldzaam fijn bewerktuigden Alberdingk Thijm; - en nu is ook Ten Kate heengegaan, onze Jan Jacob Lodewijk ten Kate, onze vaderlandsche bard bij uitnemendheid, onze volksdichter in den edelsten en verhevensten zin. Maandag 30 December des vorigen jaars hebben eenige weinigen zijner vele vrienden hem grafwaarts gedragen, stil en eenvoudig, zooals men een uitgebluschte
jan jacob lodewijk ten kate.
Overleden 26 December 1889.
lamp ter zijde zet, met een weemoedige herinnering aan het heerlijke licht, dat zij een tijdlang geschonken heeft.
Iets aan die vriendelijk dankbare herinnering toe te brengen, is het doel van deze regelen bij Ten Kate's beeltenis. Wijder strekking hebben ze niet. Den rouw, die ons hart vervult, in een stroom van woorden uit te storten, zou even banaal als overbodig wezen. De weeklagende vraag, wie de door hem opengelaten plaats zal innemen en vervullen, mag bij een dichter allerminst ter sprake komen. Een Dante, een Schiller, een Victor Hugo, een Vondel, - zij hebben geen opvolgers, die hunne erfenis aanvaarden en hun werk voortzetten. Een dichter leeft zijn eigen leven, schept zich zijn eigen taak, en vindt in en door zich zelf zijn hoogste loon. Hij is een bloem van den dag:
Wanneer de wind zich over 't veld laat hooren,
Dan knakt haar steel, - haar schoonheid gaat verloren!
En zoo er elders, hier of daar in onze nabijheid, eerlang een ander zanger opstaat, die in zijn lied iets van de tonen des ouden harpenaars weet na te doen trillen, mogen we ons reeds rijk bevoorrecht achten. En dezen éénen troost hebben we: de mensch zij broos en vergankelijk, het genie blijft onsterflijk en openbaart zich in steeds nieuwe uitingen. Het Leven zij kort, - de Kunst is eeuwig.
Een woord van herinnering dus slechts aan den grijzen, zeventigjarigen zanger, die thans voor altijd de harp aan de wilgen heeft gehangen. Van herinnering allereerst aan zijn levensmorgenstond, die weinig voorspelde van den kostelijken overvloed, waarmede zijn middag eenmaal zou prijken. De kleine Jan ten Kate een dichter worden? Ge zoudt het hem niet aangezegd hebben, wanneer ge hem spelend zaagt ronddartelen in het ouderlijk huis te 's Gravenhage, als de zoon van een hoofdcommies bij het Ministerie van Marine, of later, op zijn dertiende jaar, toen hem op het comptoyr van de firma Vriesendorp en Gaade een kruk der minste bedienden werd ingeruimd. Van onder op beginnende, zou de jonge Ten Kate voor den handel opgeleid worden. Mochten zijne broeders Herman en Mari de schilderkunst als hun loopbaan gekozen hebben, - de vader van onzen Ten Kate zocht voor zijn zoon Jan volstrekt geen hooger ideaal, dan hem eenmaal te zien opklimmen tot den rang van een ervaren boekhouder, van een degelijk koopman, misschien... tot chef van een gerespecteerd handelshuis. Maar de Muzen hadden het anders beschikt! Zij wenkten den rijkbegaafden jonkman tot zich, en haar roepstem bleek - als altijd - ook nu onwederstaanbaar.
Wie zal zeggen, hoe jong Ten Kate nog was, toen hij zich reeds dichter, dichter bij de gratie Gods, gevoelde? Hij zelf zal het zich misschien in later leven niet meer bewust zijn geweest. Maar de goddelijke vonk van het scheppend genie droeg hij in zijn ziel met zich om, en die vonk liet zich niet smoren door grootboeken en journalen, liet haar gloed niet beperken door de enge kluisters der kantoorwanden. Nauwelijks 14 jaren telde onze Ten Kate, toen zijn eerste vers gedrukt werd, in den jaargang 1834 van de ‘Boekzaal der geleerde wereld’; en weinig tijds later zond hij bij den Haagschen uitgever Van Stockum zijn eersten bundel gedichten in 't licht, die door het groote publiek in 't algemeen, en de ‘luyden van letteren’ in het bijzonder, met welwillende heuschheid werden ontvangen. Maar verzenmaken is geen broodwinning, dacht de oude heer Ten Kate; en als een wijs vader liet hij zijn zoon voortploeteren bij Vriesendorp en Gaade. Doch over zijn vrijen tijd bleef de jonkman meester, en daarmede wist hij kostelijk te woekeren, vooral toen