't Hoorns vermaeck'lijck treck-schuytje
(1663)–Anoniem Hoorns Vermaeklijck treck-schuytje, 't– Auteursrechtvrij
[pagina 71]
| |
Stemme: Als Ianneman en A[l]emoer, &c. Of, Prins Robbe[rt]
EY! Vryers, luystert na mijn woord,
Al eer gy verder gaat,
Heb ik u g'hindert, of verstoord?
Dat gy my dus versmaad:
Heb ik yemand gedaan te kort?
Mijns wetens, niemand niet,
'k En weet niet watter aan my schort,
Dat gy dus van my vliedt.
Ik heb altijd beleeft geweest,
'k En droeg noyt hooge moed,
| |
[pagina 72]
| |
Al watter kwam, 't zy minst of meest,
Ik nam het al in 't goed:
Geen Vryer kwam omtrent mijn deur.
(Hoe kragtig is de Min?)
Ik steld' hem nimmermeer te leur,
Hy mogt 'er altijd in.
Gelijk een hert na 't water snaakt,
Zo dorst ik na de Trouw;
My dunkt het waar geheel volmaakt,
Mogt ik slegts zijn een Vrouw;
ô! Hemel, zo ik niet en mag
Genieten dese vreugd,
Sal Atroph voor de regte dag
Verslinden mijne jeugd.
Ik leef altijd seer drukkig, en
Ik ben noyt regt verheugd,
| |
[pagina 73]
| |
't Schijnd dat ik ongelukkig ben
Van wegen deze vreugd:
Maar zal den dag niet komen an,
Dat ik mag zijn verblijd,
Ik mag my wel verschroomen dan;
Dit 's my een zware strijd.
't Is heden met my zo gesteld,
Als eertijds met Chijla,
Doe zy van liefde was gekweld,
En volgde Minos na:
Haar Vader Nijzos sy bedroog,
Zy plukt met purp're Hayr;
Gelijk een Leeuwerik zy vloog,
Hy als een Adelaar.
'k Ben ook schier zo verdwaald van zin,
't Gaat my geweldig nee,
| |
[pagina 74]
| |
'k Soud met Leander, om de Min,
Wel zwemmen door de Zee,
Indien ik mogt genieten daar
Mijn lust, gelijk hy dee'
Ten zou my niet verdrieten, maar
't Waar willig en geree.
Ik moet 't verwijt nog hooren veel,
Dit 's my een groote druk,
Ik geef de moed verlooren heel,
Gedaan is al mijn luk:
Zeer mager word mijn aangesigt,
Met Narcis ik verdwijn;
Komt dood, door-straald my met uw Schigt,
En eyndigd deze pijn.
Charon, waar toe zo lang gewagt?
Komt laad my in uw Schuyt,
| |
[pagina 75]
| |
Voerd my in Plutoos bange nagt,
Ik wil ter Wereld uyt:
Prozerpina verwagt my al
Beneden in haar Rijk,
Daar ik by haar vernagten zal,
En blijven eeuwiglijk.
J.J. Kort. |
|