| |
| |
| |
De burggravin van Vergi
Ware minnaars, waar u zich ook bevindt, wees altijd op uw hoede, en
houd geheim, wat u geheim moet houden. Maak van uw geluk niet uw ongeluk, want
het zou u naderhand schade kunnen berokkenen en te schande maken. Houd uw
woorden voor uzelf, onderdruk uw neiging tot spreken. Vertel niet wat er in uw
hart omgaat, want het zou zeer verkeerd zijn als u uw mond niet kunt houden.
Want hoe kan u dan van een ander verwachten dat hij het geheim houdt, ook al
heeft u hem dat nog zo op het hart gedrukt?
Let altijd op uw woorden tegenover mensen mét en zonder
baardgroei. Er bestaan veel mensen, die altijd klaarstaan om zogenaamd iedereen
die ze kennen te helpen, met de bedoeling ze hun geheimen te ontfutselen. Zo
komen ze alles te weten. Hecht geen waarde aan de verzekering dat niemand ooit
iets uit hun mond zal vernemen. Zij maken het onmiddellijk bekend.
Hoed u altijd voor die zaken, u, die in uw hart een geheime liefde
koestert, waar u behagen in schept. Verberg die liefde voor vrienden en
vijanden; alleen dan zult u schande kunnen voorkomen. Want als een vreemde het
weet, is hij er zo mee in zijn schik, dat hij het bij elke goede gelegenheid
vertelt. Zo wordt de liefde verraden en moet ze met smart eindigen; vrienden
worden zo elkaars vijanden.
Daar komt dikwijls ongeluk van, zoals ik u zal vertellen aan de hand
van hetgeen in Bourgondië geschiedde; veel mensen zagen het met eigen
ogen. Het gaat over de burggravin van Vergi. Zij had een edel ridder innig
lief, die zeer krachtig en dapper was, zich in alles hoofs gedroeg, deelnam aan
elk spel telkens als het pas gaf en verbazingwekkende daden verrichtte in de
strijd met de wapenen.
Daarom was de hertog zeer gesteld op de edele ridder en nam hij deze
ridder in zijn hofkring op. En daarom had de burggra- | |
| |
vin - die ik
zojuist noemde - hem in hoge mate lief. Haar naam was Van Vergi.
De vrouwe was mooi en lieftallig en beloofde de ridder geheel en al
haar innige liefde, zoveel als zij hem kon geven en hij van haar begeerde. Maar
zij beminden elkaar zo in het geheim, dat ze het aan niemand vertelden, want
zij vreesden de nadelige gevolgen. Daarom hadden ze een mooie geheime plaats in
een lusthof gekozen, waar hij overdag dikwijls gewoon was in te gaan, alsof hij
zich in de natuur ging ontspannen. Niemand wist van deze zaken, dan alleen zij
met z'n tweeën; zozeer hoedden zij zich voor gemene streken. De lusthof,
waarvan ik gewaag, bevond zich dichtbij het woonvertrek van de burggravin. Als
de ridder in de lusthof kwam, bekeek ze hem met genoegen, want ze beminde hem
oprecht, en hij haar evenzo. Ik denk dat u nooit en te nimmer zo'n liefdespaar
zag. God moge degene straffen, die zo'n liefde laat uiteenvallen!
De vrouwe beminde de goede ridder zeer innig boven alle mannen die
ze kende. Wanneer zij voor haar venster zat - of het nu avond was of overdag -
en zij in de lusthof de ridder gewaar werd, en zij alleen in haar vertrek was,
dan deed zij een klein deurtje open. Zij ging er dan alleen voor staan en liet
een hondje dat mak en klein was naar buiten om op het fraaie grasveld te gaan
spelen. Het hondje hield van de ridder, want het kende hem bijzonder goed.
En als de ridder het hondje zag, dan begreep hij direct, dat zijn
vrouwe alleen in het vertrek was. Dan ging hij naar haar toe en bleef hij de
hele nacht bij de vrouwe in het vertrek. Daar gaven zij zich herhaaldelijk aan
het liefdesspel over. Ik geloof, dat het genot in dergelijke omstandigheden
groter is wanneer men het zelden proeft dan wanneer men het elke dag
proeft.
Aldus duurde hun beider liefde, die ze aan niemand konden bekennen,
een lange tijd voort; de dappere ridder was heel galant en beminnelijk.
Waar men ook dappere daden verrichtte, overal behaalde hij
| |
| |
roem, zodat hij in het hertogelijke hof door de hovelingen zeer
geëerd werd; neem dat van mij aan. Ja, in het bijzonder de hertogin
richtte haar liefde op hem, hetgeen ze hem vaak liet blijken. Maar met zijn
gedachten zat hij - meen ik - ergens anders, zodat het hem onverschillig was
wat zij deed. Het interesseerde hem geen zier, dat zij voor hem een aanminnige
houding aannam; begrijp dat goed. Zijn beschaafde burggravin bezat zijn liefde
volledig, en hij bezat op zijn beurt de hare in alle opzichten. De hertogin zou
graag de liefde van de ridder hebben ontvangen, als ze kon. Maar dan moest hij
niet met iemand anders een verhouding hebben...
Nu gebeurde het op een dag, dat de hertogin de ridder in de zaal zag
komen. Ze is alleen naar hem toegegaan en zei: ‘Heer ridder, God onze
heer moge u voorspoed en eer geven, want u bent dapper en mooi en zou met ere
boven allen kunnen uitmunten. Over uw grote dapperheid spreekt men tot ver in
de omtrek. Daarom past het u goed, dat u een liefdesverhouding aangaat die u
tot eer en voordeel zou strekken.’
De ridder antwoordde haar: ‘Voorwaar, vrouwe, ik streef er in
geen enkel opzicht naar om iemand mijn liefde te geven.’
‘Voorwaar,’ zei de hertogin, ‘dit duurt te lang:
open uw hart, geef het lucht, dit verzoek ik u met alle aandrang! Richt uw
liefde op een hooggeplaatste edelvrouwe, waarmee u alleen maar voordeel en eer
zult behalen. Dit verzoek ik u met klem.’
‘Werkelijk, vrouwe, ik begrijp niet waarom u deze woorden
tegen mij spreekt. Ik ben graaf noch koning; ik weet niet hoe ik ooit een
geliefde zou kunnen krijgen die zo edel en zo welgeschapen is als u mij
voorspiegelt.’
De vrouwe zei: ‘Zwijg nu; het zal u duidelijk worden. Wat als
ik u nu eens mijn liefde zou schenken met heel mijn hart...? Want u lijkt mij
m'n liefde wel waardig... Zeg mij wat u begeert, want ik gun het u van
harte.’
‘Het komt mij voor dat u grapjes maakt,’ zei de ridder;
‘Vrouwe, wees er van verzekerd, dat ik overal en altijd uw | |
| |
vriend wil zijn en u ook wil dienen, terwille van de hoofsheid en geheel en al
tot uw eer. Maar mijn heer, die mij zoveel eer bewijst, wil ik nooit en te
nimmer in zijn eer aantasten. Begrijp dit goed, mijn lieve vrouwe. Op dit
standpunt zal ik blijven staan.’
Toen antwoordde de vrouwe, die in grote boosheid ontstak omdat hij
haar aldus afwees, onmiddellijk: ‘Schoft, wie vraagt u om uw heer in zijn
eer aan te tasten?’
‘Niemand, vrouwe, ik moet dwaas zijn, dat ik de kwestie
verkeerd begrijp. Maar al zou het mij later verdriet doen, lieve vrouwe, ik zou
mijn heer geen ontrouw aandoen.’
Hierop is zij verontwaardigd haar weelderige vertrek binnengegaan.
De mooie hertogin hield zich of ze ziek was en bleef zo liggen tot de nacht
aanbrak. 's Avonds ging de vrouwe slapen naast haar man, de hertog, ook al was
ze in haar hart diep bedroefd. Toen begon zij te wenen. De hertog zei tegen de
vrouwe: ‘Wat heeft deze grote droefheid te betekenen? Mij lijkt daar geen
reden toe.’
De vrouwe zei: ‘Ik zal het u zeggen, heer. Het kwelt mij
uitermate, dat een goed vorst een onbetrouwbaar man en een verrader niet van
een man van eer kan onderscheiden, zodat hij zich voor hem zou kunnen hoeden;
en het kwelt me dat hij zich door hem laat beïnvloeden.’
De hertog zei: ‘Ik begrijp niet goed, wat dit betekent. Ik
meen dat mij iets dergelijks niet is overkomen. Want op mijn woord van eer,
verraders haat en mijd ik ten zeerste. Ik begrijp nog niet goed, waar u met uw
woorden heen wilt.’
De vrouwe zei: ‘Dan zeg ik het u. U houdt hier bij u een man,
een ridder, die dapper zou zijn, maar die mij vandaag nog een liefdesaanzoek
deed. Dit krenkte mij zozeer, dat ik nu nog diep verontwaardigd over zijn
woorden ben. Toen dacht ik bij mezelf, heer, dat ik het u moest zeggen, want ik
zou graag zien, dat u hem verstoot. U hebt hem te veel eer bewezen. Als hij
daartoe nog een betere gelegenheid zou vinden, dan zou hij u nog meer
| |
| |
kwaad kunnen berokkenen.’
De hertog zei: ‘Vrouwe, bedaar nu maar. Ik zal hem eens en
voorgoed wegjagen.’
De hertog, die deze klacht had gehoord, bleef wakker liggen tot de
ochtend. Hij kon niet slapen, want hij hield van de jongeman. Maar zijn vrouw
geloofde hij evenzeer - zoals dwazen nu nóg plegen te doen!
En toen hij was opgestaan, ontbood hij onmiddellijk de ridder. Hij
nam hem terzijde, en zij begonnen dadelijk op gedempte toon met elkaar te
spreken.
‘Voorwaar,’ zei de machtige heer; ‘het is jammer
dat u zo dapper, zo mooi en zo innemend bent, en dat u tevens een trouweloze
verrader bent, zo niet erger. Want u hebt grote ontrouw betoond aan mij en aan
mijn vrouw, omdat u haar gisteren een liefdesaanzoek deed. U hebt mij in m'n
goede naam aangetast zonder een moment te denken aan de eervolle behandeling
die ik u heb gegeven. Hierom ontzeg ik u de toegang tot mijn land als aan mijn
gezworen vijand. En opdat u nooit meer in mijn land terugkeert: ik zou u als
een ordinaire dief laten ophangen, of men dat nu betreurt of
toejuicht.’
Toen de ridder deze woorden hoorde, werd hij zeer terneergeslagen en
beefde hij over al zijn ledematen van droefheid en hartzeer. Hij dacht weer aan
zijn geliefde van wie hij nu moest scheiden en die hij nooit meer dacht terug
te krijgen. En wat voorts zo'n pijn deed en zijn smart vergrootte, was dat zijn
heer, met wie hij op zo'n goede voet stond, hem ten onrechte een trouweloze
verrader noemde. En hij zei: ‘Heer, wees ervan verzekerd, dat men u
geenszins de waarheid heeft verteld.’
De hertog zei: ‘Wat beduidt dat? Dit excuus helpt u geen zier.
Mijn vrouw is niet zo onnozel om de waarheid in haar relaas te verdraaien. Ik
ben ervan overtuigd, dat het gegaan is zoals zij gezegd heeft: houd daar
rekening mee! Mijn vrouw vertelde mij immers niets dan de waarheid. Hoe kunt u
anders zo levenslustig zijn, zonder in uw hart een liefde te koesteren?
| |
| |
Zeg mij dat! Ik heb nergens nog gehoord, dat u ooit iemand
beminde. Men spreekt er nooit over. Ik verzoek u nu ter plekke eden te zweren
op uw trouw en mij te verzekeren dat u mij de waarheid zult zeggen, en dat u
mij de gehéle waarheid zult opbiechten. Dan ben ik bereid u te geloven
en u de verdenking en de geuite beschuldiging kwijt te schelden. Vooralsnog
geloof ik het verhaal dat mijn vrouw mij als de waarheid vertelde.’
De ridder was zeer droef gestemd en verlangde vurig naar de
vriendschap van zijn heer, want hij zou met tegenzin zijn land verlaten, waarin
hij zo'n dierbare schat zou achterlaten: zijn geliefde, de burggravin van
Vergi. Hieraan dacht hij op dat moment. De heer zei tegen de ridder dat, als
deze aan zijn wens zou voldoen, hij hem in vertrouwen plechtig aan zich wilde
verbinden.
De ridder, die weinig begreep, de gedachten van de hertog niet kon
lezen en niet wist waar hij naar wilde vragen, maar die graag ongemoeid in het
land wilde blijven, beloofde het de hertog plechtig. Ik geloof dat hij met
niets zozeer zijn eigen ongeluk heeft veroorzaakt als hiermee...!
De hertog zei: ‘Werkelijk, ik ben lang uw vriend geweest.
Daarom kan ik diep in mijn hart niet geloven, dat u mij ontrouw zou zijn, al
zegt mijn vrouw dat. Maar aan de andere kant staat mij iets niet aan. Ik zeg u
waarom: omdat u zich zo opgewekt van stemming gedraagt. U moet beslist de
minnaar zijn van een vrouw of een jonkvrouw. Derhalve ben ik zeer bezorgd voor
mijn vrouw en vrees ik dat u haar bemint. Toen we samen waren, gaf zij me
immers zelf te verstaan, dat u haar persoonlijk aansprak. Zeg mij wie het is:
mijn vrouw of iemand anders. U hebt mij een eed van trouw gezworen. En als u
niet terstond vertelt wie het is, dan ontzeg ik u de toegang tot mijn land als
een balling en een verdrevene die niet mag terugkeren. Want als u ooit
terugkeert, dan laat ik u doden, wees daar zeker van.’
De ridder, die dit had begrepen, werd bevangen door hevige angst en
durfde noch te zwijgen, noch duidelijk te spreken: | |
| |
want beide
betekenden zijn dood, of hij nu zijn land moest verlaten of zijn geheime liefde
bekend moest maken. Hij stond voor een pijnlijke beslissing: hij zou niet graag
verdreven worden en evenmin zou hij gaarne te kennen geven wie zijn geliefde
was. Dus was hij uiterst benauwd, want hij besefte heel goed dat het zijn dood
betekende, wat hij ook deed. Tevens begreep hij wel van tevoren dat hij
meinedig was, als hij zou nalaten te bekennen; hij zou als onbetrouwbaar het
land moeten verlaten, en geliefde en bezittingen verliezen. Voorwaar,
bezittingen en land zou hij echter allemaal laten voor wat 't was, als hij zijn
geliefde mocht houden, die hem welgemoed en in vreugde deed leven. Hij dacht
aan het genot, dat zij hem dikwijls had geschonken, als hij haar in zijn armen
hield. ‘Ach, als ik haar hier moet verraden, dan verlies ik haar door
mijn euveldaad. Maak ik onze geheime en ongeoorloofde liefdesbetrekking bekend,
dan komt het mij voor dat ik me in dezelfde positie bevind als de burggraaf van
Coucy, die hoofs en edel was, en ook een gehuwde edelvrouw beminde. Daarom kan
ik gerust zijn lied zingen, dat hij met smart zong toen hij van zijn geliefde
moest scheiden:
Als ik denk aan de liefde die mij bekoort
en aan de schoonheid die bij haar hoort,
aan dat fraaie schepsel, die mooie vrouw,
dan is het een wonder, dat ik het uithou.
Als ik weer denk aan haar eerste lieve woord
en besef dat Fortuna mijn leven verstoort,
haar draai aan het rad me dompelt in rouw,
dan is het een wonder, dat ik het uithou.
De dappere ridder overwoog aldus in grote angst, wat hij zou moeten
doen, en hij weende menige traan.
Toen de hertog dit doorkreeg en het aanzag, kreeg hij medelijden met
hem, want het scheen hem ineens toe, dat hij de | |
| |
kwestie niet goed
durfde op te biechten. De hertog, die niet gevoelloos was, zei: ‘Mij
blijkt aan uw houding, dat u me als slecht en onbetrouwbaar beschouwt. U vreest
dat ik uw geheim zeer spoedig bekend zou maken; mij dunkt dat u me niet
vertrouwt. Mijn hemel, waarom zou ik het niet verzwijgen? Bij God, heer, weet
dit wel: eerder dan dat ik iemand anders zou openbaren wat mensen mij in
vertrouwen meedelen, liet ik mij waarlijk één voor
één de ogen uitsteken! Denkt u, dat ik onbetrouwbaar zou zijn?
Nee, dat ben ik niet. Al zou u mij zeggen dat het mijn eigen zuster betrof, bij
God, ik zou het in geen geval meedelen.’
‘Heer,’ zei hij, ‘u zegt de waarheid, maar het
meedelen valt me te zwaar. Als u het iemand, die nu ter wereld leeft, zou
vertellen, dan zou ik het zeker besterven.’
Toen antwoordde de machtige hertog: ‘Ik beloof u op mijn woord
van trouw, dat nimmer man of vrouw het van mijn kant te weten zal komen, noch
in houding noch in woorden. Neem dat als zuivere waarheid aan.’
De ridder was zeer bevreesd en weende hartstochtelijk, maar
tenslotte sprak hij: ‘Op deze voorwaarde zal ik u zeggen wat u mij
vraagt, heer. Luister: ik bemin uw nicht, de bijzonder mooie burggravin van
Vergi. En ik weet zeker dat mijn liefde haar van haar kant zeer welgevallig
is.’
De hertog zei: ‘Zeg mij: bestaat er iemand, die weet hoe het
tussen u beiden staat?’
De ridder antwoordde: ‘Weet voor waar, heer, dat in 't geheel
niemand weet van onze relatie.’
De hertog zei: ‘Hoe kan dat gebeuren? Hoe kan u op enige plek
tot enig gesprek met elkaar komen?’
‘Heer, aangezien u nu eenmaal zoveel weet van onze relatie,
wil ik u nu de volledige waarheid vertellen.’
Toen vertelde hij hem dat als een hondje onopgemerkt de tuin in kwam
lopen, hij dan zeker wist dat op dat moment niemand bij haar in het vertrek zou
zijn. | |
| |
De hertog zei: ‘Als dit waar is, dan verzoek ik
u: breng mij erheen zo spoedig als u gaat, om te zien of het inderdaad zo is.
Ik zweer u bij mijn trouw, dat ik daar zo verborgen zal zitten, dat mijn nicht
het niet zal weten.’
‘Heer,’ zei hij, ‘dit vind ik uitstekend. Ik
verwacht van u niets dan goeds.’
De hertog zei: ‘Dat mag u ook. Voorts, heer, zeg ik u dan:
niemand zal er ooit weet van hebben.’
‘Heer, als het u niet ontrieft, zal ik er vanavond heen gaan
als het donker is. Dan kunt u meegaan en het met eigen ogen aanschouwen, als u
wilt.’
‘Ja, dat wil ik, zo waar ik in God geloof.’
Zij spraken af waar zij elkaar zouden treffen als zij zouden gaan.
Aldus zijn zij uit elkaar gegaan tot het donker was. De hertog keek er met
spanning naar uit, want hij wilde graag naar waarheid weten of het echt zijn
nicht was of niet.
's Avonds kwamen zij - geloof mij maar - naar de plek waar ze hadden
afgesproken, en gingen samen terstond met oprechte vreugde op weg naar de
lusthof. Toen zij er beiden binnen waren, kwam het hondje dadelijk, zoals het
gewoon was te komen. Toen de hertog dat zag, is hij meteen weggekropen en liet
de ridder alleen achter, omdat hij niet wilde, dat zijn nicht iets zou
merken.
Het hondje kwam naar de heer toe en toonde hem omstandig zijn
genegenheid. Daarop kwam de burggravin, die hem welgezind ontving. Er werd
omhelsd en gekust, hetgeen hun beiden goed beviel. De één sprak
tegen de ander menig vriendelijk woord. De hertog keek hoe het daar toeging en
zag hoe zij elkaar innig kusten, waaraan zij veel genoegen beleefden.
De ridder zei: ‘U bent mijn geliefde boven allen die ik ken. U
bent mijn troost en vreugde, u behoedt mij voor verdriet.’
‘Teerbeminde geliefde,’ zei de vrouwe, ‘u bent
mijn levensvreugde zonder verdriet, want ik weet zeer zeker dat, wanneer ik u
met mijn armen heb omvat, ik gezond en blij ben. Een | |
| |
dergelijk
genot kan ik op dat moment nergens anders op aarde krijgen.’
De hertog, die er aandachtig naar keek, heeft overduidelijk aan de
stem gehoord, dat het zijn nicht en niemand anders was, die de ridder zo
goedgezind ontving. Daarom liet hij zijn wantrouwen volledig varen. Hij besefte
dat zijn vrouw hem leugens verteld had en hem had bedrogen. De verkeerde indruk
die hij had gekregen, zette hij van zich af.
De twee innig geliefden gingen minnekozend in een bedstede liggen om
het genoegen van de liefde te smaken. Toen de ridder naar binnen was gestapt,
sloten ze zachtjes de deuren.
Ik weet zeker, dat ze elkaar vurig in de armen namen, want in hen
beiden leefde een edele liefde. Het zou niet passen dat hun feest werd
verteld... Die nacht waren zij vol vreugde en ze sliepen geen ogenblik. Ik weet
wel dat de nacht eerder voorbij was, dan hun lief was. Zij brachten elkaar
genot en zouden graag gewild hebben, dat de nacht daar een jaar had kunnen
duren. Dat kan iedereen wel nagaan: zij beleefden vreugde en zingenot tot de
nacht voorbij was en de dag was aangebroken. Toen moesten de geliefden
scheiden, die die nacht met elkaar zoveel plezier hadden gehad in het omhelzen,
kussen en vrijen, en het spreken van innige hoofse woorden tot elkaar.
Bij het afscheid lieten ze hun tranen de vrije loop en slaakten ze
menige zucht. Daarop is de ridder weg gegaan en de vrouwe sloot vlug de deur
tot op een kier. Maar zij bleef daar staan, hem nakijkend totdat zij hem niet
meer kon zien. Ze zong daarbij dit liedje:
Altijd weer speuren mijn ogen benard
waar of zij mijn lief ontwaren mogen
want hij alleen bezit heel mijn hart;
daarom mag hij ook op mijn ogen bogen.
| |
| |
Toen de hertog de deur zag sluiten, kwam hij zo vlug
hij kon op de ridder toegesneld en omhelsde hem meteen. De ridder klaagde dat
de nacht en daarmee zijn mingenot zo kort van duur was. In soortgelijke
overpeinzingen was ook de vrouwe verzonken, van wie hij afscheid had genomen en
bij wie hij zijn hart achterliet.
De hertog zei: ‘Bij onze Heer, ik heb u buitengewoon lief en
ik wil, wat betreft mijn vrouw, voortaan waarde hechten aan uw woorden: ik heb
u betrouwbaar bevonden op dit punt, waarvan ik niets wist.’
De ridder zei: ‘God moge u belonen, heer. Ik verzoek u uiterst
dringend, dat u het voortaan geheimhoudt. Want als het ooit zou gebeuren dat
iemand erachter komt, dan weet ik zeker, dat ik het terstond zou
besterven.’
De hertog antwoordde: ‘Wees er zeker van dat het van mijn kant
eeuwig zal worden verzwegen voor elk levend mens.’
De hertog heeft afscheid genomen en is van de ridder weggegaan. Toen
het daarna etenstijd was, kwam de ridder naar het hof, waar hij zeer geacht en
geprezen werd. De hertog betoonde hem er meer eer dan hij tevoren had gedaan.
Daarover was de hertogin woedend, want zij haatte de ridder diep, omdat hij
haar had versmaad. Zij deed zich ziek van zwaarmoedigheid voor en stond van de
tafel op, is haar vertrek binnengegaan en ging meteen op bed liggen, alsof ze
ziek was. Zij had graag gewild dat de dood haar kwam halen waar ze lag.
Daarop kwam een knecht zonder dralen tegen de hertog zeggen, dat de
hertogin ziek was geworden en op haar bed lag.
De hertog, die grote liefde voor zijn vrouw koesterde, werd terstond
uiterst bezorgd, is haastig opgestaan en naar het vertrek van de vrouwe gegaan.
Hij vroeg haar wat haar scheelde. De vrouwe, die haar woede sterk aanzette en
zeer weinig ontzag had voor haar man, zei aldus: ‘Voorwaar, heer, het
kwelt mij uitermate dat u zó weinig achting voor mij hebt en mij
zó weinig eer bewijst, dat u die ridder te vriend houdt. Hij heeft
| |
| |
het omwille van mij wel verdiend, dat men hem het leven zou
benemen. Hij is slechter dan een ellendeling. De schanddaad, die hij me met
zijn woorden aandeed en die hij mij voorstelde, betekende zowel uw schande als
de mijne. Elke vorm van wraak wordt mij onthouden. U hebt hem meer lief dan
voorheen! Om mijn smart te vergroten, bewijst u hem meer eer.’
‘Zwijg erover, vrouwe,’ zei de heer; ‘Wees ervan
verzekerd, dat ik geen verrader ben, want ik haat verraders uit de grond van
mijn hart, en duld ze niet in mijn nabijheid. Wat zou het de kwestie goeddoen,
waarvan u mij vertelde? Dit weet ik zeker: het waren allemaal leugens, het was
niet de waarheid. Zo goed ken ik zijn geheim! Hem kwam geen moment de
trouweloosheid in gedachten, die u hem aanwrijft. Het zou beter zijn, dat men
erover zou zwijgen.’
De heer stond op en ging weg, en de vrouwe bleef boos achter, niet
bereid hem te gehoorzamen.
Maar voordat hij ooit weer enig lichamelijk respons van haar zou
krijgen, zou hij haar moeten vertellen, wat hij wist van de edele ridder. Zij
was vastbesloten om alles over hem te weten te komen. Als zij haar man in haar
macht kon krijgen, dan zou hij haar niets verzwijgen. Hierover peinsde de
vrouwe diep en pijnigde in ieder opzicht haar hersenen, omdat ze wilde dat hij
het haar zou zeggen. Werkelijk, men ziet vaak dat vrouwen erop uit zijn om iets
te weten te komen wat hun op één of andere wijze is ontgaan: de
vrouwen zijn zo vasthoudend en waarachtig hardnekkig!
's Avonds, toen de nacht viel en de hertog opgewekt en in goede luim
kwam slapen, heeft de vrouwe zich terzijde gekeerd, als iemand die erg boos is.
Maar de heer nam haar in zijn armen en kuste haar hartstochtelijk.
Toen zei de machtige hertogin: ‘Hou op en lig stil; want een
onbetrouwbaarder man dan u leeft er waarachtig niet op aarde. En een dommer
vrouw dan ik leeft er niet ter wereld. Men zou een verstandiger vrouw dan ik
uit steen kunnen beitelen! Want | |
| |
wat u mij ook zegt, uw houding, uw
woorden: ik geloof het allemaal! Dat doet de liefde, die ik voor u koester. U
vertelt mij menig bedrieglijk verhaal en geeft mij te kennen dat u van mij
houdt. En ik ben nog zo onnozel ook, dat ik meteen geloof wat u mij zegt. Maar
dat het allemaal leugens zijn, dat heeft u mij getoond met betrekking tot een
piepkleine kwestie, waar ik u vandaag naar vroeg. Het is waar: ik wilde er
niets van weten dat u zo trouweloos handelt, maar dat u mij zaken zou verbergen
die u wist, of die u gezegd zijn, dat kwetst me. En ú zegt nochtans, dat
u deze wereld in haar geheel niet zo lief hebt als u mij liefhebt. Nu zie ik
wel in, dat u mij versmaadt. En u weet toch, lieve heer, dat ik u buitengewoon
bemin en dat ik u niets kan verzwijgen. Het is billijk, u bent mijn man; ik zou
u mijn diepste gedachten vertellen. Maar nu zeg ik u dat u tegen mij uitstekend
kan zwijgen. Het kwetst mijn hart diep, dat zeg ik u, goede lieve
heer.’
Meteen heeft ze een gezucht en een geween aangeheven, dat de tranen
over haar gelaat stroomden. Het deed de hertog, die dit aanzag, oprecht veel
pijn en hij zei: ‘Goede vrouw, wees stil. Ik kan uw tranen en uw grote
verdriet niet aanzien. Maar wees van de waarheid doordrongen, dat de zaak die
ik weet, u niet verteld behoort te worden! Niemand weet die, en dan zou het
laagheid zijn, als ik het u zou vertellen.’
Meteen antwoordde de vrouwe: ‘Heer, zeg het mij dan niet! Maar
het doet mijn hart pijn, dat u mij in ernstige of lichtvoetige zaken niet
genoeg vertrouwt om me een geheim te verklappen. U houdt mij zeker voor
kwaadaardig. Ik meende intiemer met u te zijn, dan nu het geval blijkt. U haat
mij, dat is duidelijk te zien. Het past mij het geheim te
respecteren.’
Meteen huilde ze nog harder. De hertog, wiens hart pijn deed vanwege
het verdriet van zijn vrouw, antwoordde: ‘Werkelijk, vrouwe, ik geloof
wel dat u steeds zult zwijgen over hetgeen ik u zal zeggen. Ik mag u de
geheimen die ik bij mij draag niet verzwijgen. Daarom zal ik ze u vertellen.
Maar wees | |
| |
er terdege van doordrongen, dat op deze kwestie mijn
erewoord rust. Als ik er maar één woord over hoor, dan zult u
ervoor sterven, begrijp dat goed!’
De vrouwe, die deze woorden hoorde, sprak: ‘Dat beloof ik
plechtig, want u weet wel dat ik niet zo gemeen of verdorven ben dat ik - bij
God - ooit iets in uw nadeel zou zeggen.’
De hertog geloofde haar (waar hij zich later veel verwijten over
maakte) en begon haar alles tot in details te vertellen van zijn nicht, de
burggravin van Vergi. Hij vertelde hoe de ridder en hij 's nachts in de lusthof
waren, hoe hij zich ging verstoppen en hoe het hondje kwam naar waar het de
ridder zag staan. Hij vertelde heel helder wat er allemaal gebeurd was. Maar
hij droeg haar op dat zij het geheim moest houden als zij haar leven wilde
behouden, want hij gelastte het haar op straffe des doods in het geval zij iets
zou doorvertellen.
Ze beloofde het de hertog. Maar weet, dat zij grote jaloezie in haar
hart droeg. Zij vond, dat haar grove smaad was aangedaan door de ridder, die
iemand van lagere stand beminde en haar weigerde. Ze dacht spoedig bij
zichzelf. ‘Ja, om de vrouwe van Vergi heeft hij mij versmaad, maar indien
ik de pinksterdag in goede gezondheid beleven mag, dan zal ik haar een lesje
leren, waarmee zij te schande gemaakt zal zijn.’
Dit dacht ze bij zichzelf, maar de hertogin hield het goed
verborgen.
Met Pinksteren, dat nabij was, zou de edele hertog hofdag houden en
hij ontbood terstond alle vrouwen en jonkvrouwen uit het land, want dat was
altijd zijn gewoonte. De eerste was de burggravin, die liefde koesterde voor de
ridder. Zij kwam opgewekt naar het hof, want ze was mooi en hooggeboren. Maar
toen de burggravin arriveerde en de hertogin haar ontwaarde, ontvlamde de
hertogin in drift, want hier aanschouwde ze degene, die ze ten zeerste haatte.
Desondanks heeft zij haar meer uiterlijke eer bewezen en heeft zij een
vriendelijker houding aangenomen dan enig andere vrouwe die daar aanwezig was.
| |
| |
Het kostte de hertogin evenwel grote moeite om te moeten
verdragen, dat ze niet kon zeggen wat ze dolgraag tegenover haar wilde
openbaren.
Toen na het eten het feest achter de rug was, heeft de hertogin de
aanwezige vrouwen meegenomen en haar vertrek binnengeleid; neem dat van mij
aan. Daar wijdden zij zich in alle vriendschap aan dans en reidansen. Er was
menige aanzienlijke, mooie, sierlijke, voortreffelijke vrouwe. De hertogin, die
het toen de goede gelegenheid achtte, moest uiting geven aan haar afgunst;
daarvan lag er veel in haar hart besloten. En ze zei, alsof het voor de grap
was: ‘Vrouwe burggravin, wees verheugd, want u bemint op dit moment een
mooie en welgevormde geliefde. U hebt een charmante minnaar.’
De vrouwe antwoordde op schertsende toon: ‘Wees er zeker van,
machtige vrouwe, dat ik mijn liefde niemand anders gun dan mijn heer, mijn
echtgenoot, aan wie God vreugde en eer moge schenken, want verder bemin ik
niemand zozeer.’
‘U niet, vrouwe? Dit verhaal is niet erg geloofwaardig, want u
heeft uw praktijken zeer zeker goed overgebracht aan dat kleine hondje, dat
zijn taak goed kent.’
De vrouwen, die daar in de zaal waren, hoorden het allemaal
duidelijk, maar geen van allen begrepen ze waar de hertogin om lachte.
Maar de mooie burggravin werd in haar hart bedroefd. Zij raakte
geheel buiten zichzelf van verdriet en ging meteen een vertrek in, waarin een
zieke jonkvrouw lag. De vrouwe viel, diepbedroefd en klagend, op een bed en
zei: ‘Ach God, Lieve Heer, ontferm U over mij met Uw goedheid. Hoe komt
het dat mijn vrouwe zinspeelde op mijn hond? Here God, hoe kan ze aan die
kennis zijn gekomen? Ze kan het van niemand anders hebben dan alleen van hem,
die ik boven alles liefheb. Hij heeft het haar gezegd en mij verraden. Nochtans
zou hij dat niet doen, tenzij hij haar veel meer liefheeft dan mij. Dat doet
mijn hart pijn. Nu heb ik terdege begrepen, dat hij mij niet bemint,
| |
| |
als hij zijn belofte aan mij verbreekt. Ach, dierbare God! Het is
nu eenmaal zó met mij gesteld, dat ik hem bemin boven allen die leven;
hoe kan hij mij dan in de steek laten en een ander boven mij verkiezen? Dit
maakt mijn leed groter. Hij is degene, die ooit mijn genot en mijn bron van
vreugde was. Ach, lieve minnaar, hoe is het gekomen dat u mij geheel bent
ontnomen en dat mij dit verraad is aangedaan? Waarlijk geliefde, ik
veronderstelde dat u mij veel getrouwer was geweest, alleszins getrouwer dan
Tristan Isolde was. Want God kent wat dat betreft de waarheid: ik had u inniger
lief dan Isolde Tristan ooit liefhad. Ja, ik had u ook meer lief dan mijn eigen
lichaam. En u hebt mij nu verraden. Dat zal voor mijn leven funest zijn.
Waarlijk, u beging een zonde, want op dit moment zal ik hier de bittere dood
ondervinden. Ach, lieve geliefde, waarom onthulde u ons geheim? Dat verwondert
mij. Ik vertrouwde u meer dan u mij hier getrouwheid hebt betoond. Ik ben
verraden en bedrogen. Al zou God waarachtig zelf uit de hemel gekomen zijn om
Zijn hemelvreugde aan te bieden in ruil voor u, dan zou ik dat geweigerd
hebben! U was mijn vreugde en mijn blijdschap. Mijn hart kent zo'n groot
verdriet, omdat ik meende door u in oprechtheid bemind te worden, hetgeen u mij
dikwijls huichelachtig te verstaan gaf met vele woorden, die ik u zelf hoorde
spreken. Ach, lieve minnaar, ik had niet gedacht, dat u mij ooit zou verlaten
en onze liefde zou openbaren, vanwege een hertogin of een koningin. Zou u,
liefste, nog vóór mij doodgegaan zijn, dan had ik geen uur langer
willen leven, wees daarvan - dierbaar lief - verzekerd: ik zou daar liever
gestorven zijn en aan uw zijde gelegd. Ik kan nooit meer zo verheugd zijn als
ik daarover zou zijn. Ach, beminde, is dit nu rechtvaardig, dat men onze
hartstocht en onze handelwijze rondvertelt en openbaart, zoals dat nu is
gedaan? Het is waar: hij heeft mij willen verlaten, want ik had hem
nadrukkelijk gezegd dat, als onze liefde bekend werd, ik het stellig zou
besterven. Nu is het met mijn vreugde gedaan. Aangezien ik van | |
| |
hem
moet scheiden, bid ik God, dat Hij snel mijn leven moge nemen, en smeek ik om
Zijn genade. Tevens bid ik God om barmhartigheid, opdat Hij degene eeuwig moge
vergeven die mij heeft verraden. Ik bid God dat Hij hem eeuwig moge bijstaan,
hem eer en roem moge geven en hem volledig mijn dood moge vergeven, al veracht
hij me. Ik zou niet willen dat zijn eer gekrenkt werd. En ook al heeft hij dit
verteld, dankzij hem viel mij zulk geluk ten deel, dat sterven voor mij geen
zware opgave is.’
De mooie vrouwe heeft met haar armen zichzelf om haar borsten
omklemd en zei, zuchtend met grote pijn: ‘Lief, ik beveel u in Gods
genade aan.’ Hierop perste ze haar armen met kracht samen, dat haar het
hart brak en ze daar dood op het bed bleef liggen. Zo is het gebeurd!
Haar vriend en minnaar, de schone jongeman, wist hier niets van. Hij
ging het vertrek binnen waar de danspartij en het feest aan de gang waren, maar
om het feest was het hem nauwelijks te doen; hij schiep er in het geheel geen
behagen in, want hij zag zijn geliefde er niet. Dat verwonderde hem zeer.
Hij zei tegen de hertog: ‘Heer, mijn God, heer, hoe komt het
dat uw nicht hier niet is? Is ze hier niet geweest?’
De hertog keek hierop om zich heen. Meteen zei hij tegen de ridder:
‘Ga in dat vertrek daar kijken of ze daar soms kan zijn, want hier zie ik
haar niet.’
Haastig liep hij het vertrek in, vond haar, omhelsde haar innig en
kuste haar veelvuldig op de mond. Hij vond haar mond koud en bleek, zodat zij
zichzelf niet leek. Toen zag hij duidelijk dat ze dood was.
Hij riep daarop met grote smart: ‘O geliefde, die ik zo
beminde, nu moge God me bijstaan. Goede Lieve Heer! Zij is dood, wat moet ik
beginnen?’
De jonkvrouw die daar ziek lag, stond meteen op toen ze de woorden
van de ridder hoorde en begreep. Ze zei: ‘Heer, het is heel begrijpelijk,
want men heeft nooit horen vertellen over | |
| |
meer verdriet, dan zij
heeft doorgemaakt, de edele vrouwe. Zij heeft om de dood gebeden sinds zij vol
smart hier binnenkwam, omdat de hertogin over haar liefde de waarheid zei, wat
haar veel verdriet deed. Want in het vertrek sarde zij haar met een klein
hondje. In dit verdriet, in deze droefheid heeft zij een lange poos verkeerd en
bad zij veelvuldig om de dood; mij dunkt, zij heeft die nu
bespoedigd.’
Toen de ridder uit deze woorden begreep, dat hij de dood van de
hooggeboren vrouwe had veroorzaakt met de woorden die hij tot de hertog had
gesproken, werd hij door verdriet overmand, zodat hij over zijn hele lichaam
beefde, zeer wanhopig werd en zei: ‘Helaas, lieve vriendin, dat mijn ogen
u ooit zagen! U was mooi en welgevormd. Uw voortreffelijkheid en uw hoofsheid
zijn nu volkomen vervallen tot groot onheil. Ik ben een trouweloze verrader; ik
heb u gedood, liefste vrouwe. Het zou rechtvaardig zijn als deze dood op mij
gewenteld zou worden, ik, die dit verraad en deze grote schanddaad begaan heb.
Wee mij: u misdeed mij niets, ook al werd u dit leed aangedaan. Uw trouw was
evenwel zo groot, dat u van verdriet bent gestorven. Nu is het rechtvaardig om
snel de trouweloosheid die ik beging op mezelf te wreken.’
Aan de wand hing een scherp zwaard; dat haalde hij eraf en ging weer
naar waar de vrouwe lag, die hij bedroefd aankeek. Toen hij daar aldus bij haar
stond, zei hij met tranen in de ogen: ‘Ach, voortreffelijke schone
vrouwe, nu zal ik omwille van u een goede rechter zijn over de grote
laaghartigheid en de ontrouw, die ik u aandeed.’
Hij nam het zwaard dat hij van de wand had genomen ter hand. Hij
stak het door zijn borst en hart, dat het er aan de andere kant uit kwam, en
viel dood op haar neer.
Dit zag de jonkvrouw. Zij werd uitermate bevreesd, liep naar de
hertog toe en vertelde hem wat er in de kamer was voorgevallen: hoe de mooie
vrouwe stierf omdat de hertogin haar, in het bijzijn van de anderen, sarde met
het hondje. | |
| |
Toen de hertog dit had gehoord en hij de zaal uitging,
werd hij danig door verdriet overmand, evenals de jonkvrouw. Hij is het vertrek
ingegaan en heeft de gelieven gezien, allebei doodliggend.
Toen sprak hij geen woord, ook al deed het hem veel pijn. Hij trok
zeer boos en buiten zichzelf van droefheid het zwaard uit de ridder en is het
vertrek ingegaan waar werd gedanst en uitbundig feest werd gevierd.
Hij droeg het zwaard open en bloot en heeft zich in het dansgewoel
gestort tot daar waar hij zijn vrouw ontwaarde. Hij sloeg het zwaard van boven
in haar hoofd dat haar de hersenen in tweeën spleten, zoals hij het haar
nadrukkelijk had verzekerd, toen hij haar het geheim vertelde. De vrouwe viel
dood neer. Er ontstond waarachtig grote droefheid bij allen die daar naar het
feest waren gekomen.
De hertog vertelde terstond aan allen die het wilden horen de zaak
van woord tot woord. Menig mens luisterde ernaar en betreurde het gebeurde, in
hoge mate droevig gestemd.
Toen zij de gelieven op deze wijze beiden dood zagen liggen,
ontstond er een buitengewoon grote droefheid. Het hof ging uiteen, in rouw
gedompeld.
De hertog liet daarna zonder verdere vertraging de lijken begraven.
Onder één grafsteen legde hij de twee, die zulke geliefden waren.
De ander legde hij openlijk met de haar toekomende eer op een andere plek.
En omdat de hertog er zo'n groot verdriet om had, dat ze door zijn
toedoen dood waren, is hij kruisvaarder geworden en voer spoedig over zee. Hij
werd er aanstonds Tempelier en liet al zijn heerschappij hier achter. Daar
leidde hij een vroom leven en heeft hij de wereldse zaken vaarwel gezegd.
Wie de zoete last der liefde draagt, moet dit voorbeeld voor ogen
houden en zijn liefde geheel en al voor de mensen geheimhouden, behalve voor
zijn geliefde; dan handelt hij juist. Zo blijft de liefde geheim, want er zijn
zoveel verraders, die graag | |
| |
het liefdesspel verhinderen. Daarom
moge God hen en al hun partijgangers vervloeken. Zeg allen amen, dan handelt u
goed.
Dit dichtwerk werd beëindigd op de vierentwintigste dag van
mei, toen men het Jaar onzes Heren 1315 schreef, houd het voor waar.
Nu moge God ons Zijn vrede zenden; dat vergunne de hemelse Vader
ons. Zeg allemaal amen.
Amen, 1127 versregels.
|
|