| |
| |
| |
De Hollander, zoo als 'er velen zijn,
Parodie op Den Hollander, zoo als 'er wel meer zijn.
Neen Vrienden, 't is geen slecht begin,
Het gaat volkomen naar mijn zin;
Wie had het immer kunnen droomen,
Dat men, in vrijheid weer hersteld,
Beroofd van al ons goed en geld,
Weer in der Volkren rei zou komen?
| |
| |
Ja, toen m' Oranje boven riep,
En Molitor naar Braband liep,
Toen was de zaak volmaakt bekeken!
En nu, zelfs in het grootst gevaar,
Staat gansch Europa met ons klaar,
Om 't juk eens dwinglands te verbreken.
Men kan nu voortaan, onvervaard,
Weer roemen op een vrijen haard,
Schoon 's vijands steden branden - rooken;
Nu loopt de handel op 't kantoor,
Weer al de wereld deelen door,
Zijn slaafsche kluisters zijn verbroken.
| |
| |
Het werkzaam England, rijk in geld,
Vernam, hoe 't bij ons was gesteld,
En liet het aan geen bijstand falen.
Dan, schoon het ons van alles zendt,
Geen waar Bataaf eischt dit present,
Zijn trouw zal 't door den tijd betalen.
De Pruis, wiens hart van ijver brandt,
Zal met ons voor het Vaderland,
Als Bondgenoot en Broeder vechten.
Hij wacht toch van het Hollandsch volk,
Geen laag verraad of valschen dolk,
Maar trouw aan 's volks geschonden regten.
| |
| |
De Rus maakt staat, dat is gewis,
Op hulp en op erkentenis,
Laat niet zijn werk ten halve steken.
Hij denkt nog steeds om Moskows wal,
En wij, wij zullen Woerdens val,
Met hem, op 't Fransche moordrot wreken.
Zoo Oostenrijk, zoo 'k hoop en bid,
Zijn wettig Erf neemt in bezit,
Verdwijnt de aloude twist der Schelde.
Zoo gunt hij elk de vrije vaart,
En wordt, als dan, ook dubbel waard,
Dat men zijn trouw en roem vermelde.
| |
| |
De Zweed, de Spanjaard, 't rijnverbond,
't Roept zamen, als uit éénen mond:
Laat eens het menschdom ademhalen.
't Is waar, de Belg haakt naar de rust,
Maar zal toch ook met kracht en lust,
In 't strijdperk treên en trouw betalen.
Hij, die dit ziet met ergenis,
Mijn Broedren! heeft het deerlijk mis,
Hij kan die zoete rust niet vergen,
Voor dat der Franschen woede en drift,
Geheel gefnuikt, men 't staal en gift,
Ontrukt heeft aan die vuige dwergen.
| |
| |
Wij willen, dat de legerstoet,
Op onzen grond mild word'gevoed,
De Helden niet slechts doorpasseren,
Maar blijven, tot men Frankrijk meldt:
De wissel voor 't gestolen geld,
Zult gij gewis wel accepteren.
Wij zullen dapper met hun gaan,
Om 's Vijands benden te verslaan,
Ook koude en ongemakken lijden.
Dit is voor ons slechts niet met al,
Daar wij den vijand in zijn wal,
Of in ons eigen land bestrijden.
| |
| |
O Ja, de zorgvolle Overheid,
Wier ijver zich heeft toegeleid,
Op leniging van Neêrlands plagen,
Eisch vrij, dat wij, met ruime hand,
De giften biên aan 't Vaderland;
Men geef, zelfs mild, voor zij 't ons vragen.
Men zeg' dan, gul: dit kwam te pas!
Men spint goed garen van zulk vlas,
Dit lenigt 's Vorsten noeste zorgen.
Hij maakte, dat 'er 't noodigst kwam,
Gaf 't zijne, voor hij 't onze nam,
Of 't van den landzaat wilde borgen.
| |
| |
Ja, hij nam vrije lieden aan,
Om met ons in het veld te gaan,
En dus den Vijand te verpletten.
Ja, dit blijk eenmaal, in het end,
Dat men, door 't biên van zes percent,
Zich tegen schaarschheid moest verzetten.
Zou elk niet doen, dat hij gebiedt,
Al plukt hij nog de vruchten niet?
Wat gaan 'er in den landweer velen
Den nood bevechten, met dien moed,
Die voegt aan het Bataafsche bloed,
Dien nood, gevaar noch dood kan schelen.
| |
| |
Hoe gaarne zou m' in Hamburg niet,
Als men daar eens verlossing ziet,
Bevrijd is van die helsche spoken,
Betalen waag en ronde maat,
En zeggen: dit doet minder kwaad,
Dan dat we ons erf en goed zien rooken.
En moet het langer daar zoo gaan,
Zal elk den weg van ons inslaan,
Om liever alles weg te geven. -
En eens, als ware vrije lien,
Den dwingeland ontzield te zien,
Dan rijk, doch als een slaaf te leven.
| |
| |
Dan roemen zij ons Vaderland,
Ons heldenhart en kloek verstand,
Ons weldoordacht en schrander oordeel,
En zorgen, als d' alarmklok slaat,
Dat het met hun, als met ons gaat,
Tot hunnen heldenroem en voordeel.
'k Geef dan den zachten leuningstoel,
Japon en muts - den ganschen boel,
Den Franschen, ter gedachtnis, mede,
Om in hun land, naar wil en lust,
Ontbloot van goed, beroofd van rust,
In 't eind, te bidden om den Vrede.
|
|