Den Hollandszen praat-vaars nieuwjaars-gift
(ca. 1745)–Anoniem Hollandszen praat-vaars nieuwjaars-gift, Den– Auteursrechtvrij
[pagina 154]
| |
En treft haar met een schigt, waar meê ik ben gewond.
2.
Een wond, die myne ziel van droefheid kan bevryden,
Als die van droefheid smeld, op d'oever van de Dood;
Dog moet ik, Godlyk Beeld, in 't einde schipbreuk lyden,
Zo laat my stranden dan in uw sneeuwwitte schoot.
3.
Dan zal ik, naar veel druk, een Hemelvreugd gevoelen,
Wanneer ik, vol geneugd, leg in uw schoot vertuit,
Geen Wind, geen Eb, nog Vloed, zou my van 't Anker spoelen,
Nog uit de Haven van zo aangenaamen Bruid.
4.
Een Bruid, die door de glans van haare lieve lonken,
In myne borst ontsteekt zo sellen Minnegloed,
Dat ik my voel gekwetst, door 't branden van die vonken
En leef in felle brand, als een Salmander doed.
| |
[pagina 155]
| |
5.
Een Brand, een Godlyk vuur, komt my zo zeer benouwen,
Of ik door zoet fenyn was doodelyk gewond,
't Welk ongeneesz'lyk is, ô! Parel aller Vrouwen,
Dan door een zoete kus van uw coraale mond.
6.
U roô coraale Mond kan myne vlamme bluszen,
Wanneer gy die op my met uwe lipjes dekt
En 'k u, op Cipres Koets, ach! Clorimeen, mag kuszen,
Tot dat ik, afgemat, rol in uw arm gestrekt.
|
|