Den Hollandszen praat-vaars nieuwjaars-gift(ca. 1745)–Anoniem Hollandszen praat-vaars nieuwjaars-gift, Den– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Liefdens zoetigheid. Air. 1. SChoon Lief u lipjes en roder-mond, Die maken myn jonk hertje gezond, Uw aangenaame geur En u borsjes, blank van kleur, Daar toe u frisze en fiere gank, Uw halsje als een Zwaan zo blank, Dat doed myn jonk hert, Vol van Minne-smert, Om u zugten heel verwerd. 2. Ach! Liefje, mogt ik op u Contoor, Eens zagjes schryven, na myn behoor, Dan hielp gy my zeer ras Uit myn droefheid, net van pas. Ach! mogt ik eens u bloempjen teer, [pagina 140] [p. 140] Myn Engel, plukken na myn begeer: Wat is dat een vreugd, Als me zig met geneugd, In uw ted're schoot verheugd. 3. Wat is 'er grooter vreugd op Aard, Als dat twee Liefjes dus zyn gepaard En treden, hand aan hand, Zoete bekje, naar 't Ledikant En boeten daar haar Minne-lust En maken haar jonk hertje gerust, Ach! wat voor een zoet, Dat hier door 't gemoed, In Liefde smelten doed. 4. Daar op voldeê zy myn Minne-beê En 'k zoenden haar toen een keer of twee, Zy lei haar voetjes teêr Onder de myne zagjes neêr, Ach! Jongeling, zeize, weest maar gerust, Nu hebt gy u Minne-vlam geblust, Geef my nog een zoen, Dan word je weêr groen En kunt het dan nog eens doen. 5. Adieu dan, zoetert, nu gaâ ik heen, Ik bidje myn Engel weest te vreên, Ik gaâ maar na Amsterdam, Zoetert weest tog op myn niet gram, Daar zal ik u kopen een stukje Chits, [pagina 141] [p. 141] Met een bloempje dat wat zwierig is, Houd u maar constant, Zie daar is myn hand En myn Min tot onderpand. 6. Daar op zo greep ik myn Engelin En voldeed nog eens haar lieve zin, Het geen byna ons twee Heel van Liefde smelten deê. Toen heb ik die zoetert adieu gekust, Zy zei, indienje weêr zyt belust, Kom dan maar eens aan, Gy hebt my voldaan; Daar op liet zy my gaan. Vorige Volgende