nen kruipen en leven soms als duizenden kernen samen in een celwand, en als ze gaan drukken aan één kant begint het geval te kruipen met een duidelijk slijmspoor achter zich.
Rousseau moet het allemaal gezien en geweten hebben, maar hij was eenkennig. Hij heeft weggekeken. Zo'n hoopje gelige poep dat aan het kruipen is, paste niet in zijn wereldbeeld. Dat is geen Verlichting, dat is Caca de Luna, zoals ze in Mexico die heksenboter noemen - en daar vinden ze het nog lekker ook.
Geloof me, redacteur, het opsporen van die paddenstoelen was niet mijn belangrijkste bezigheid. Ik wilde een stuk schrijven voor Hollands Maandblad! Daarom werd het eerste half uur van mijn dagelijkse eilandtochten vaak gekenmerkt door zelfreflectie en bezinning. Dan vond ik geen paddenstoel. Meestal werd ik na zo'n half uur wakker en repeteerde dan de stelling van Freud en Kafavis: zoeken is belangrijker dan vinden. Ik zocht mijn geluk, mijn jeugd, mijn paddenstoelen en mijn verloren gegane gedachten. Allemaal ten behoeve van mijn essay! Maar voordat ik kon gaan schrijven, wilde ik me ook zelf verwonderen over paddenstoelen die ik nog nooit had gezien en bovendien hoopte ik ook mijn lievelingspaddenstoel te vinden, de judasoor.
Zes weken heb ik het eiland ondersteboven gekeerd op zoek naar deze auricularia auricula-judae. Elke vlier waar hij zo graag op groeit, heb ik bekeken. Judas verhing zich aan een vlier, vandaar. Maar geen judasoor te bekennen. Je weet dat deze paddenstoel veel wordt gebruikt in de Chinese en Japanse keuken, maar dat hij ook witrot veroorzaakt wanneer hij als parasiet op een levende gastheer leeft. Als hij de gastheer heeft leeggezogen en vermoord, wordt het judasoor een saprofyt. Ik kan er niets aan doen, maar ik houd nu eenmaal van necrotrofe parasieten.
Gisteren besloot ik het project af te ronden. De laatste paddenstoel die ik vond, was de berkenboleet, ik maakte snel een foto en moest me haasten om de laatste boot terug naar Biel te halen. Het was mooi geweest, geen judasoor gevonden en nog veel andere paddenstoelen en zwammen niet gevonden. Misschien moest ik toch niet te hard oordelen over Rousseau. En toen, tijdens mijn gehaast naar de boot, kwam de herinnering zo maar binnen dwarrelen. Een ontmoeting jaren geleden in Leiden. Ik was spreekstalmeester tijdens het jaarlijkse dichtersfestival. Ik moest de beroemdste sterrenkundige van Nederland aankondigen: Vincent Icke. Prachtig hoe hij in gewoon Nederlands een hoop kan vertellen over sterren en het heelal. Hij zou een gedicht van een oude Leidse dichter voordragen.
Van zulke korte ontmoetingen word ik altijd helemaal gelukkig, totdat er in mijn achterhoofd iets begint te tikken. Dat is mijn tijdmachine die mij waarschuwt dat ik wil meedraaien in het spel van de groten der aarde. Vooruit alsmaar vooruit en wellicht ooit sneller dan het licht, wil ik. We kunnen al sneller dan het geluid, dus geen kapsones. Ik wilde het Vincent zeggen, maar waar draaide het op uit? Vincent, loog ik, ik ben ook een expert op het gebied van de sterren, zeg maar astronomoloog. Hij keek me aan, zag hij een collega in me? Ik waagde het erop.
Mijn kennis van de sterren betreft de Geastrum, de Aardster. Had hij nog nooit van gehoord! Geeft niet, Vincent, het zijn er een heleboel. Mijn favorieten zijn de geastrum corollinum (tepel-aardster) en de geastrum coliforme (peperbus-aardster). En dan doe ik vooral onderzoek of ze wel of niet in hun vroegste stadium eetbaar zijn. Eetbare of oneetbare sterren is mijn vakgebied. Vincent