Hollands Maandblad. Jaargang 2011 (758-769)
(2011)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 17]
| |
Zijweg naar de onschuldigen
| |
[pagina 18]
| |
gen we het gevoel onszelf te overleven. Alles van waarde ligt achter ons en alleen leegte resteert nog. Soms raken we geheel afhankelijk van de hulp van anderen en verliezen we elke vorm van regie over ons eigen leven. Soms ook worden we geconfronteerd met fysieke ontluistering en een onomkeerbaar verlies van onze persoonlijke waardigheid.’Ga naar eind2 De premisse van deze uiteenzetting is de overtuiging dat het bestaan alleen de moeite waard is zolang we er zelf de regie over voeren. Autonomie boven alles. Ik denk geregeld aan deze visie op het bestaan als ik bij mijn grootmoeder ben. En ik dacht er ook aan die keer dat we op weg naar de duinen langs het dorp kwamen. Mijn grootmoeder verklaarde dat ze naar de stad wil. Ze zei: ‘Voorbij het stadscentrum is een zijweg naar de onschuldigen.’ Later die middag zaten we in de restauratie van het verpleeghuis te genieten van een kopje thee en een koekje. Mijn grootmoeder vergaapte zich zoals gebruikelijk aan de voorbijkomende mensen, van wie velen in een rolstoel zaten. Ze zei: ‘Toch handig zo'n sloot, voor de auto's en het eten.’
Hoewel ik in het algemeen een redelijk georganiseerde indruk weet te maken op de buitenwereld, besef ik vaak dat ik minder verschil van mijn grootmoeder dan je zou denken. Zo herinner ik me een incident van twee jaar terug. Ik had in een café wat zitten werken. Mijn hoofd zat vol onbestemde hersenspinsels toen ik het pand verliet. Buiten had ik even geen idee meer waar ik mijn fiets ook al weer had geparkeerd. Onwillekeurig dwaalden mijn gedachten alle kanten op. Het volgende moment liep ik naar mijn fiets, zonder dat ik op enigerlei wijze bewust had bedacht waar die stond. Evenmin had ik bewust besloten ergens naartoe te lopen. Zo gaat het vaker bij mij. De bewuste regie die ik over mijn leven pretendeer te voeren, is maar al te vaak niet veel meer dan een achteraf aangebracht vernisje op een onbewuste oersoep. De taoïstische wijze Zhuang Zi (‘Meester Zhuang de Volkomene’) begreep dat als geen ander. ‘Als de ogen niets zien, de oren niets horen, het hart niets weet, dan zullen de goden je lichaam bewaren,’ noteert hij in een van zijn geschriften.Ga naar eind3 In mijn geval voerden de goden mijn onwetend lichaam naar mijn fiets. Een andere taoïstische wijze, Lie Zi, bracht de voordelen van de onwetendheid zelf regelrecht in verband met dementie, in wat misschien wel de oudste beschrijving van die aandoening uit de wereldliteratuur is.Ga naar eind4 Hij schetste om te beginnen het ziektebeeld: ‘Toen Huazi uit Yangli in de staat Song de middelbare leeftijd bereikte, verloor hij zijn geheugen. Wat hij 's ochtends had gekregen, was hij 's avonds weer vergeten; wat hij 's avonds had gegeven, was hij 's ochtends alweer vergeten. Op straat vergat hij te lopen, thuis vergat hij te zitten. Vandaag wist hij niets meer van gisteren; morgen zou hij niets meer van vandaag weten.’ Huazi's wanhopige familieleden vinden uiteindelijk een confucianist bereid hem te genezen. Als het wonderbaarlijke herstel is ingetreden, is de reactie echter niet zoals gehoopt: ‘Toen Huazi wakker werd, was hij razend. Hij verstootte zijn vrouw en schold zijn zonen de huid vol, en gewapend met een speer verjoeg hij de confucianist. Toen de mensen van Song hem arresteerden en vroegen waarom hij zo tekeerging, zei Huazi: “Vroeger, toen ik vergat, kende ik geen grenzen. Ik was me er niet van bewust of het universum al dan niet bestond. Nu ik plotseling weer mijn geheugen heb, raak ik verstrikt in duizend draden van leven en dood, winst en verlies, droefenis en vreugde, liefde en haat, die zich de voorbije decennia hebben gespannen. Mijn vrees is dat leven en dood, winst en verlies, droefenis en vreugde, liefde en haat in de toekomst mijn geest danig in de war gaan sturen. Zal ik ooit nog een moment van vergetelheid kennen?”’
Uiteraard kan men over deze vertelling van de wijze Zi over de demente Huazi op verschillende manieren denken. Het probleem is alleen dat een mens pas weet hoe het is om dement te zijn als hij niet meer weet hoe het is om dement te zijn en niet langer als wilsbekwaam geldt. Wie besluit deze situatie voor te | |
[pagina 19]
| |
zijn, zoals Hugo Claus deed toen hij in maart 2008 uit het leven stapte, ontvlucht een toestand die hij niet van binnenuit kent, maar wel vreest. Niets is zo eng als het moeten loslaten van de werkelijkheid, van het bewustzijn, ja van het eigen ‘ik’, zeker wanneer het geen weloverwogen keuze betreft, maar een onvermijdelijk uitvloeisel is van het aftakelen van ons brein. Tegelijkertijd geldt dat in ons normale leven onze mooiste momenten vaak de ogenblikken zijn waarop we de teugels laten vieren. Juist wanneer we de controle opgeven, worden we ontvankelijk voor wat het leven de moeite waard maakt. Lucebert wist het al: ‘Alles van waarde is weerloos’.Ga naar eind5 Als ik deze paradox voorleg aan mijn leeftijdgenoten, stuit ik doorgaans op een muur van onbegrip. ‘Wat heb je aan mooie momen- | |
[pagina 20]
| |
ten,’ sneerde een vriendin tegen mij, ‘als je daarvan zelf geen weet meer hebt?’ Ik heb hier geen glashelder logisch antwoord op, maar ben er wel van overtuigd dat hier iets belangrijkers speelt dan louter logica. Dat demente bejaarden zich vandaag hun blijdschap van gisteren niet meer herinneren, betekent nog niet dat hun huidige moment van blijdschap aan hen voorbijgaat. Anders gezegd: de vraag is niet of een leven achteraf bezien de moeite waard is geweest; de vraag is of we het leven de moeite waard vinden op het moment dat het wordt geleefd.
Als mijn grootmoeder me een vraagt stelt, begrijp ik haar vaker niet dan wel. Ze staart naar mijn schoenen en zegt: ‘Heb je die warm moeten lopen?’ Of ze vraagt of ik nog een afspraak heb gemaakt met de mensen in de stad om te overleggen over ‘de dingen’. Doorvragen werkt zelden verhelderend in zo'n situatie. Mijn broer heeft daar geen moeite mee. Hij begint gewoon te praten, associatief inhakend op alles wat mijn grootmoeder te berde brengt. Zo kan hij uren achter elkaar met haar zitten babbelen, tot grote bewondering van de verpleegsters. Mijn broer heeft wat dat betreft een hogere staat van taoïstische verlichting bereikt dan ik. Hij begrijpt dat de woorden er niet zijn om elkaar iets duidelijk te maken. Ze dienen slechts om ons in staat te stellen onze onwetendheid met elkaar te delen. ‘Wie weet, spreekt niet,’ wist Lao Zi, de grondlegger van het taoïsme. ‘Wie spreekt, weet niet.’Ga naar eind6 Bij een recent bezoek had mijn grootmoeder me al meerdere keren gezegd dat ze zin had in thee. Toch had ze haar volle kopje nog niet aangeraakt. Toen ik er wat suiker in deed en de thee begon te roeren, vroeg ze: ‘Kan ik dat niet zelf?’ Daarop reikte ik haar het kopje aan. Ze pakte het vast, bracht het met opperste concentratie naar haar mond en bam een slok. Ze vond het heerlijk, zei ze. En dat was aan haar af te zien. Al vergde het veel van haar aandacht om te voorkomen dat ze morste. Na enkele slokken was de thee nog steeds niet op. Ze lachte. ‘Ongelooflijk hoeveel thee er wel niet in zo'n kopje past!’ Ja, het is ongelooflijk, dacht ik. |
|