‘Nee, nee.’ Hij schudt zijn hoofd, opent zijn ogen. ‘Doe niet zo gek.’
‘Wat bedoelde je dan? Waarom wil je het er later over hebben? Wat betekent dat? Dat schudden van je hoofd.’
Jasper kijkt haar aan. ‘Tess, kun je het laten, alsjeblieft? Ik bedoelde niets. Het zijn tijden van stress, dit. Dan gebeurt dat. Maar niet dit. Laten we ons alsjeblieft niet opnaaien over dit soort dingen en...’
‘Jasper,’ zegt ze, ‘heb jij het wel eens met een ander gedaan?’
Hij valt stil. Even, maar te lang, denkt hij.
‘Ik? Nee, natuurlijk niet. Hoezo? Kom op, niet piekeren, we gaan slapen.’
Hij slikt weer. Ze kan het horen. Ze voelt ook dat hij naar haar kijkt, in het donker. Ze weigert terug te kijken. De stilte duurde lang. Te lang. Ze hoorde de wind, buiten. Het klonk alsof er een tsunami door de straten spoelde. Zo veel geluid maakte de wind.
Ze wil nu opstaan, naar buiten rennen, net als eerder vanavond. Ze wil weg, hier. De paniek maakt haar gek. Dat gevoel dat haar lichaam van lood is, haar bloed op hol slaat, dat ze uit elkaar klapt als ze niet gaat schreeuwen. Maar ze kan niet rennen. Ze denkt aan de kinderen. Ze wacht tot hij iets zegt.
Maar hij zegt niets. Niet slaap lekker, ik hou van jou of het komt allemaal goed.
Dus staat ze op en loopt naar de slaapkamerdeur. Ze klikt het licht aan. Ze ziet hoe hij omhoog komt, zijn arm op de deken uitstrekt. Zijn ogen dichtknijpt.
‘Lief,’ zegt hij, ‘kom...’
Zijn lichaam is te moe om verder op te staan. Zijn arm trilt. Hij hoort het licht in de badkamer met een ruk aan het touwtje aangaan. Hij stapt uit bed en kijkt naar zijn rode piemel. Hij opent de bovenste lade van het paarse kastje en trekt er een onderbroek uit.
Tessa zit in haar kamerjas in de kleine woonkamer, op een stoel. Ze ziet er witter en vermoeider uit dan ooit tevoren. Haar benen heeft ze over een leuning geslagen, de voeten kruislings over elkaar. Hij kijkt naar haar voeten. De toppen van haar tenen, die iets breder zijn. De rode nagels.
‘Tess,’ zegt hij. ‘Wat is er nou?’
Ze kijkt op. ‘Waarom zei je niets, net, toen ik je dat vroeg?’
Hij zwijgt, ademt diep in door zijn neus.
‘Wil je het daar nu over hebben?’
‘Ja.’
‘Nee,’ zegt hij. ‘Nee, ik heb het nog nooit met een andere vrouw gedaan. Niet sinds we getrouwd zijn, in ieder geval. Natuurlijk niet. Hoe kom je erbij? Lief, waarom denk je dat?’
‘Nou, je hebt al eens eerder...’
‘Acht jaar geleden!’ snauwt hij. ‘Ga je me daar voor blijven straffen?’
Tessa schrikt van zijn snauw, kijkt naar de boekenkast. Een van de planken is gevuld met fotolijstjes en een klein, glazen blokje met een ijzeren staafje en een grijpertje dat een foto vasthoudt: zij tweeën en Frans en Ida in Argentinië. Op rondreis. De kinderen waren bij zijn ouders: Frans en Marianne. Die lieve Marianne. Ze brengt haar hand naar haar voorhoofd.
Hij is ook geschrokken van zijn gesnauw.
‘Sorry,’ zegt hij. ‘Maar het is zo lang geleden, en je weet dat ik er spijt van heb.’