vordering. Twee kleine pockets, ingenaaid met een slappe kaft.’ David kust Elly en loopt weg. De pedel loopt mee tot aan de deur van de hoogleraar. Die Cohen is een erg aardige man, ‘laten we maar in het hoekje gaan zitten,’ zegt de professor, en dan een 12 meter verder laten Cohen en David zich zakken in twee oude, lieve, geriefelijke clubfauteuils met oren. ‘U hebt een speciale regeling,’ zegt Cohen. ‘Laten we er niet omheen draaien, u hebt in een gekkenhuis gezeten niet en nu is strafrecht meteen het eigenlijke doctoraal voor u.’ David zwijgt en bloost. Het blijft een minuut stil en dan zegt
Cohen: ‘Het strafrecht heeft veel met het gekkenhuis te maken. Zou u me het komende uur precies willen vertellen, zonder u ergens voor te schamen, hoe uw ziektebeeld eruit ziet en hoe het iemand vergaat in een gekkenhuis? Neem er de tijd voor.’ David bloost weer en begint dan te hakkelen maar allengs vat hij moed en vertelt alles, tot in de kleinste details. De hoogleraar schudt af en toe zijn hoofd van ‘Nee nee’. Dan na een uur naar de waterval van woorden die David zonder schaamte uit zijn mond laat komen te hebben geluisterd zegt Cohen: ‘Dankuwel, ik heb erg veel geleerd. Dat verblijf in de isoleercel drie maanden lang, dat belachelijke ziektebeeld, was voor mij erg schokkend... te horen... ik wil... ik zou.’ Hier bloost de professor zelf en zegt: ‘Nog één vraag van mijn kant. Een jongen met rijbewijs maar zonder auto ziet een rode Porsche cabriolet staan, met de linnen kap open. Hij ziet het contactsleuteltje in de stuurkolom, hij ziet dat de deuren open zijn. Hij denkt: zou er genoeg benzine zijn? Dan opent hij de deur en gaat zitten. Hij merkt meteen dat de tank haast vol is, draait de contactsleutel om en rijdt weg. Langs de westelijke kant van de Braassemermeer naar Rijnsaterwoude en dan via de andere kant, via Woubrugge terug, denkt hij. Hij geniet van de sportwagen en de rit en tenslotte zet hij de wagen weer neer op het punt waar hij hem was tegengekomen. Stapt uit, sluit het portier en gaat gelukkig geworden zijns weegs. Hoe heet dat in het Amerikaans?’ De professor kijkt David vorsend aan. David kucht en zegt dan ‘Joyriding’. ‘Hoe weet u dat dan?’ vraagt de man die het examen afneemt. ‘Heb ik waarschijnlijk ooit eens in The New Yorker gelezen,’ zegt David. De examinator is zichtbaar in zijn nopjes. ‘De Messias der joden,’ giechelt hij; 3 maanden isoleercel, ha ha, ‘u hebt duur voor uw idee moeten
betalen. Mag ik u voor dit laatste examen een 8 geven?’ vraagt hij. Vervolgens vult hij een paar papieren in. Staat 12 sub b en 8 norm harmonisatie via het Kleiner model ook een 8 en dan zet hij de datum neer, 4 augustus 1958 te Leiden. ‘Dan mag u zich voortaan met recht en te goedertrouw “Meester in de Rechten” noemen,’ zegt de examinator en voegt er aan toe, ‘alleen eten met uw dame en hoogstens één glas wijn. Tja, nog een heerlijke dag verder. À propos hebt u nog steeds last van dat belachelijke waanidee?’ vraagt de professor. ‘Nou op een goeie dag in 1939, ik was toen 4 jaar, nee het is anders. Ik heb altijd gedacht: ik besta in werkelijkheid natuurlijk tóch niet en de wereld is nogal raar, misschien verzin ik hem maar.’ De hoogleraar lacht en wuift David uit. David loopt weg en vindt Elly weer op hetzelfde bankje bij het water. Er zijn nu zes eendjes maar er is geen brood. Elly lacht naar de jonge meester in de rechten. ‘Geen woord over wat ik erin gehamerd heb,’ zegt David. ‘Cohen is wel raar. Hij wilde alleen maar mijn ziektebeeld leren kennen en wilde ook alles weten wat een jong mens in een gekkenhuis ervaart. Vervolgens vroeg hij wat “joyriding” was en gaf me het cijfer 8. Nu ben ik Mr. David Bostoen.’ Elly begint te schateren, ‘maar wat een lieve man,’ zegt ze. In de verte komt de tobberige, kromme man met zijn ongeschoren hoofd en vieze schoenen, zich krabbend op zijn haast kale kruin