‘Ik zal eerst uw broek en onderbroek omlaag doen, zodat u op het toilet kan gaan zitten, goed?’ zegt Femke.
Zonder te wachten tast ze naar de randen van broek en onderbroek. Alles moet in één ruk naar beneden, besluit ze. Net als bij een pleister. Het is even vervelend, maar des te sneller is het voorbij. Maar nog voordat Femke in stilte tot drie heeft geteld, laat mevrouw T. haar rechterhand, de sterke hand, los van de steunbeugel. Haar gewicht verplaatst plotseling naar links. Ze wankelt. In een reflex drukt Femke het zware lichaam van mevrouw T. tegen de tegeltjesmuur zodat ze niet valt. Mevrouw T. jammert.
‘U moet niet zomaar loslaten!’ Femke schrikt van haar felle reactie. Maar ze mag niet vallen, denkt ze. Wat er ook gebeurt, ze mag verdomme niet vallen.
‘Gaat het? Het is belangrijk dat u de andere beugel weer vastpakt, want ik kan u niet lang houden op deze manier.’
Mevrouw T. kreunt, maar reikt naar de beugel. Goddank, het lukt. Daarna trekt Femke alsnog broek en onderbroek zwijgend naar beneden. De stank vult direct met volle kracht het toilet.
‘Niet kijken!’ gilt mevrouw T. met een verwilderde blik. ‘Ik ben vies.’
Femke probeert door haar mond te ademen, en wat ze ook doet, ze kijkt geen moment naar de schaamstreek van mevrouw T.
Ze zouden samen koffiedrinken in het bezoekerscentrum. Daar was het veel gezelliger, volgens mevrouw T.
‘Ik kan zelf wel vooruitkomen,’ zei ze, ‘maar het gaat sneller als je me even duwt.’ Als je niet beter wist, sprak ze alsof ze iets te veel glaasjes op had.
Femke parkeerde mevrouw T. aan een tafel bij het raam. Het grijze haar van mevrouw T. pluisde uitbundig in het licht. Hoe vaak zou dat nog gekamd worden? vroeg ze zich af. Met de dikke bruine portemonnee van mevrouw T. haalde ze koffie. Mevrouw T. trakteerde. Ze waardeerde het echt enorm dat Femke was gekomen, zei ze. Dat was zo fijn. ‘Een beetje aanspraak kan ik hier wel gebruiken...’ Het rechteroog, het enige oog waarmee mevrouw T. haar kon aankijken, werd plotseling vochtig.
Femke had mevrouw T. in al die jaren nog nooit zien huilen. Ze wenste vurig dat dit nu ook niet zou gebeuren. Het zou alles onomkeerbaar maken.
‘U kunt gaan zitten.’
Mevrouw T. laat zich verslagen op de wc-bril zakken. De onderbroek vol stront hangt beneden om haar enkels.
‘Ik ben een beest, een vies beest,’ jammert ze.
‘U bent geen beest,’ zegt Femke. ‘U hebt alleen een ongelukje gehad. Kan iedereen overkomen. Ik zal eerst even deze sloffen uitdoen. Dan gooi ik uw kleren straks in de wasmachine. En daarna kom ik terug om het schoon te maken.’
Zolang ze blijft praten, heeft ze enig gevoel van controle. Ze rolt de bevuilde kleren op tot een bol. Een poepbol.
‘Ik kom zo bij u terug.’ Femke loopt naar de badkamer. Ze legt de kleren in de wasmachine en onderzoekt haar handen daarna uitvoerig op sporen. Ze wast haar handen overvloedig met zeep. Ze neemt er rustig de tijd voor.
‘Ik ben hier niet voor opgeleid,’ fluistert ze tegen de spiegel. Ze zou willen janken, maar in plaats daarvan vult ze een emmer met warm water en douchegel. Als de emmer vol is, luistert ze naar de geluiden die van de wc komen. Snikken en scheurend toiletpapier. Misschien moet ze haar nog even alleen laten.