Langzaam keerde hij zijn hoofd naar mijn schetsboek op tafel. Met enige moeite pakte hij het en bladerde erin. Bij een schets van het polderlandschap van Eemnes hield hij het iets van zich af.
‘De horizon hebt je goed neer gezet, Willem. De onderbreking van de lijn rechts maakt het levendig. Het hekje aan de voorkant zorgt voor het perspectief. Zie je hoe je met weinig lijnen veel kan suggereren. Dat moet je beslist vasthouden.’
Dit klonk vertrouwd. Hij bladerde verder en stopte bij een groepje jazzmuzikanten.
‘De bassist vormt een eenheid met zijn instrument. Probeer dit ook bij de pianist te bereiken,’ zei hij geconcentreerd. ‘Misschien moet je de pen wat losser vasthouden. Je mag wel wat meer kliederen.’
We schoten in de lach.
‘Goed dat je de handen van de pianist niet verder hebt uitgewerkt,’ zei hij en bewoog zijn vinger over de tekening. ‘Dat geeft de beweging beter weer. Niet alles vraagt om details, zie je? Je hebt gevoel voor symmetrie maar hou de achtergrond in de gaten, dat is belangrijk, dat geeft de sfeer. De zwart-wit balans kan wel beter, vind je ook niet?’
Ik knikte zwijgend. Een enorm verlangen naar vroeger kneep mijn maag samen.
‘Waarom gebruik je niet,’ zei hij en hij wees naar de muzikanten rechtsboven in de tekening, ‘meer grijstinten en laat je de pianist wat lichter? Dan komt bovendien de gitarist door de schaduwwerking beter tot zijn recht.’
Hij was nu helemaal alert en pakte een boek dat op tafel lag. Het stond vol met werk van Dali.
‘Kijk, deze contouren zullen je zeker aanspreken.’
We keken naar de skeletachtige gestaltes, grimmig in zwarte inkt, uitgeholde koppen van dieren.
Toen hij na een tijdje het boek weer dichtsloeg, haalde ik een papiertje uit mijn zak. Even aarzelde ik voordat ik het hem liet zien. Op het papiertje stond de tekst ‘Ieder doet wat hij kan; zodoende gaat er veel mis’. Het was een citaat van hemzelf. Ik vroeg of hij zich kon herinneren wanneer hij het geschreven had.
‘Dat moet lang geleden zijn,’ zei hij. ‘Ik zou het niet zo gauw weten.’
‘Misschien in de tijd van de studio's, voordat je naar Ierland vertrok?’
‘Dat zou heel goed kunnen, maar hoe kom je aan deze tekst?’
‘Van een vriend, hij heeft het op zijn bureau staan. Het is zijn lijfspreuk. Zou je misschien de tekst in je eigen handschrift willen opschrijven? Je zou hem er een groot plezier mee doen.’
Ik had meteen enorme spijt dat ik het gevraagd had.
Hij stak zijn gekromde handen naar voren en schudde zijn hoofd. ‘Nee, Willem, daar begin ik niet aan, dat weet je. Maar ik ben verbaasd dat hij deze woorden op zijn bureau heeft staan.’
‘Mijn vriend begint de dag altijd met deze zin.’
‘Dat is te veel eer,’ zei hij glimlachend en legde het papiertje op tafel.
Ik durfde niets meer te zeggen.
‘Weet je,’ zei hij na een tijdje zacht en aarzelend, ‘er is vandaag iets merkwaardigs gebeurd. Vanmiddag kreeg ik een telefoontje. De persoon sprak helder, klonk zo bekend en toch begreep ik het niet.’
Ik zei dat ik hem had gebeld, op dezelfde tijd als altijd.
‘Werkelijk?’ Hij trok zijn wenkbrauwen omhoog.