In mijn ransel een potje verf op de berg steentjes, meer dan genoeg. De steentjes beschilderde ik met kleine cirkeltjes en ik liet de helft op de berg achter. De helft van de beschilderde steentjes nam ik mee naar het dorp onder in het dal en ik vroeg naar de plaatselijke journalist. Daar vertelde ik wetenschapper uit Nederland te zijn en op de berg versteende resten van een neergestorte ufo te hebben gevonden. Stukje in de krant. Mensen op zoek naar de aangegeven plaats en ik had een klein voorraadje dat via de plaatselijke kiosk in een plastic zakje met echtheidcertificaat werd verkocht. Een half jaar later heeft de kioskhouder me een brief geschreven en een paar mooie flappen Zwitsers geld bijgevoegd. De poet zou eerlijk verdeeld worden. Slimme mensen die bergbewoners.
frankfurt - Op mijn weg terug naar Nederland passeerde ik Frankfurt. Genoeg vrienden. Heb er meer dan tien jaar radioprogramma's gemaakt. Even een adempauze. Op het marktplein stond een grote groep agenten rondom een fietser. Hij was aangehouden met een matras achter op zijn fiets. Je moet toch ergens op slapen. Aan zijn fiets ontbrak het een en ander. Toevallig kwam ik voorbij en hoorde een agent zeggen dat zijn achterlicht het niet deed. Wel raar. Het was midden op de dag, maar zoiets komt voor in Duitsland. Heb in Nederland nog nooit overdag agenten achterlichtjes van fietsers zien controleren. Ik denk dat die Hollandse agent zijn leven niet zeker zou zijn.
Ik, in al mijn onschuld en Hollandse woede, eropaf. Dat kun je niet maken! De agente die de leiding had, vroeg me wat ik met de situatie van doen had. Opsodemieteren. Maar je kunt toch niet iemand met een matras achter op zijn fiets midden op de dag een bekeuring geven omdat zijn achterlicht het niet doet? Ze was mooi en aardig, maar ze verzocht me toch de ‘plaats delict’ te verlaten. Aber Ich. Kein Ich und aber.
Ineens keek ze me indringend aan en vroeg wat ik met die koffer van plan was die ik bij me had. Ik laat hem hier echt niet staan hoor. Achtergelaten koffers zijn tegenwoordig iets dat hysterie veroorzaakt. Ze wees op mijn koffer en zei dat die leeg was. Dat had ze goed gezien. De koffer was niet alleen leeg, de buitenkanten waren er ook uitgesneden. Een doorzichtige koffer. In die koffer transporteer ik mijn ideeën, zei ik. Ik wees met mijn vinger naar mijn voorhoofd. Hierboven is niet genoeg plaats, daarvoor heb ik die koffer.
Ik vroeg haar of we niet ergens in de buurt wat konden drinken, ze zag er mooi uit, de dame in uniform. Daar deed ze niet aan, zeker niet tijdens haar dienst. Maar wat moet je met die koffer? Een nieuwsgierige agente, dat is een goede eigenschap. Ik ben op weg, zei ik, naar het Museum van Niets. Bitte sehr? Wat voor museum? Het Museum van Niets daar had ze nog nooit van gehoord. In Frankfurt? Ik heb wel vaker last van mijn gewoonte om iemand een verhaal op te dissen en dan zo lang mogelijk volhouden. Het Museum van Niets, hier om de hoek, daar waar ze vooral niets laten zien. En omdat er niets in mijn koffer zit, behalve mijn ideeën, ben ik gevraagd die daar te laten zien.
Ze vroeg of ik soms drugs had genomen. Je bent zeker een kunstenaar, die nemen allemaal drugs als ze niet dronken zijn. Ooh, mijn drugs. Nee, die heb ik niet genomen, die zitten in mijn jaszak. Ik klopte op mijn jaszak en lachte. Zij lachte ook. Zo'n lach werkt als een bevrijding. Een teken. Laten we hier maar afscheid nemen. De dag is nog lang en er rijden in Frankfurt heel wat mensen rond met matrassen op hun krakkemikkige fietsen. Ze had me echt te grazen kunnen nemen door me mee naar het bureau te nemen en mijn jaszakken leeg