De tafel was opgebouwd uit losse elementen voor zoveel mogelijk flexibiliteit op de werkvloer.
‘Een stuk waarmee de nationale dagbladen zullen openen na onze publicatie?’
De tafel paste goed bij de kast met rode ordners waarin alle eerdere jaargangen waren opgeborgen.
Ab had er genoeg van. ‘Dames en heren,’ riep hij, ‘ik wil dit graag nog even gezegd hebben. Het is zo dood en doodzonde dat onze bijeenkomsten bijna elke week verzanden in dezelfde lethargie. Dat moet anders!’
De tafel was ook bijzonder eenvoudig te reinigen met een vochtig doekje.
‘Ik stuur wel een memo rond over het themanummer. Aan het werk, en tot volgende week,’ zei Ab.
Met een plastic bekertje koffie kwam ik onze werkkamer in. ‘Welkom in Lethargië,’ zei Walter. Hij keek tevreden naar zijn lunch op het formica dienblad: twee kroketten, een stroopwafel en de soep van de dag, kaassoep. Dit soort kost kreeg hij thuis niet, zijn vrouw zou zich wel afvragen waarom de grijze spencers van haar man steeds strakker gingen zitten. De jeugdpuistjes op zijn voorhoofd waren het enige dat hem nog iets jongensachtigs gaf.
Tegenover Walter zat Fieke, haar ogen rooddoorlopen. ‘Misschien komt mijn slechte functioneren wel door mijn jeugd, zei Ab,’ stotterde ze. ‘Ik ben opgegroeid met gescheiden ouders en daarom kan ik me niet goed staande houden hier, zei hij.’ Ze beet op haar nagels en bestudeerde haar beeldscherm.
Ik staarde door het raam naar buiten. Het raam keek uit op een blinde muur.
Ineens stond er een mager meisje in de deuropening. Ze hield zich vast aan de deurpost, haar huid licht, transparant bijna, als een vliesje om haar botten heen. ‘Hoi,’ zei ze zachtjes, ‘ik kom even mijn spulletjes halen.’
Het was Lila. Ze had hier gewerkt voordat Walter haar was komen vervangen. Ze was jong en mooi geweest, nu was ze alleen nog maar jong.
‘Ik blijf niet lang, ik moet zo weer naar de pijnpoli,’ zei ze.
De anderen waren nu ook de kamer binnengekomen, inclusief Ab.
‘Zo, wat leuk jou weer eens te zien,’ zei Ab en iedereen wist dat ‘leuk’ niet het woord was, maar dat er ook geen ander woord was.
‘Ja, hoe is het hier?’
‘Zo zijn gangetje, je kent het wel, je hebt niks gemist,’ zei de adjunct-hoofdredacteur en gaf haar een tikje tegen haar schouder. Hij leek wel een reus en zij een verdwaald elfje.
‘Hoe is het ermee?’
Het maakte niet uit wat ze zou zeggen. We zagen hoe het ermee was. Gelukkig maakte ze het niet erger dan het al was en zei ze: ‘Het gaat wel.’
Nu bleef het stil.
‘Nou, meid, heel leuk dat je d'r was,’ zei de secretaresse.
‘Ja,’ zei de rest.
Toen pakte ze haar spulletjes. Een knipselmap, een plakbandautomaat met roze bloemetjes en een gestreepte mok. Ze stopte alles in een Hema-tasje van de secretaresse en liep naar de klapdeur naar buiten. Daar stond haar vriend te wachten. Een knappe jongen. Groot met brede schouders, donkerblond haar. Aan zijn arm leek Lila een stukje zijde in de wind. Het zou snel gaan waaien.