Hollands Maandblad. Jaargang 2010 (746-757)
(2010)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| |
De grote verdwijntruc
| |
[pagina 4]
| |
terugkeren, terwijl het tegelijkertijd een werk is waarin Williams sterker dan ooit tevoren de indruk wekt verslag te doen van persoonlijke beproevingen. Bij lezing - en vooral bij vertaling - dringt de vraag zich op of hij op hoge leeftijd (hij was de zeventig inmiddels gepasseerd) alsnog een knieval heeft gemaakt voor publiek en critici. Is hij in dit werk een toevluchtsoord gaan zoeken in gefantaseer? Het antwoord op deze vraag is niet eenvoudig. Als imaginist was Williams gecommitteerd aan glashelder woordgebruik dat een directe relatie met de werkelijkheid heeft. Toch gebruikt hij vaak genoeg complexe metaforen. Beeldspraak is bij uitstek een stijlfiguur die de lezer ertoe kan verleiden om dat wat er staat over te slaan en meteen door te schakelen naar dat wat de dichter bedoelt, of beter gezegd: naar dat wat de lezer denkt dat de dichter bedoelt. Dat is niet de leeshouding die Williams voorstaat. Hij heeft dan ook een uitgesproken moeizame relatie met overdrachtelijk taalgebruik. ‘Crude symbolism is to associate emotions with natural phenomena such as anger with lightning, flowers with love,’ stelt hij onomwonden in Spring and All. En dat terwijl hij het natuurlijke fenomeen van de lente in dat boek herhaaldelijk op symbolische wijze inzet. In zijn late werk ‘De affodil, die groenige bloem’ worden zowel de bliksem als bloemen in overdrachtelijke zin gebruikt. Vooral bloemen worden in dit gedicht vaak met emoties in verband gebracht. Zo schrijft hij over de affodil:
Van liefde, gedurige liefde
zal het vertellen
al is het karmozijn dat het kleurt
ook van een te zwakke tint
om helemaal geloofwaardig te zijn.Ga naar eind3
Maar Williams zou Williams niet zijn, als hij dit zo maar laat passeren. Als om zichzelf te corrigeren, maakt hij elders in hetzelfde gedicht dit overdrachtelijke gebruik van bloemen openlijk tot probleem:
Er zijn vele andere bloemen
waaraan ik je zou kunnen herinneren
om je te plezieren.
Het kleine gele zoetgeurige viooltje
dat groeide
op moerassige plekken!
Jij was als zij
hoewel ik mezelf
snel corrigeer
want je was een vrouw
en geen bloem
en de problemen die je het hoofd
moest bieden waren die van een vrouw.
Maar je was desalniettemin
bloemachtig
en ik zeg je dit nu
en het is hetgene
waar mijn kwelling
uit bestond
dat ik dit
nooit vergat.Ga naar eind4
Het dilemma is duidelijk: Williams erkent de tekortkomingen van de metafoor maar is van mening dat hij nu eenmaal niet zonder kan. Daarom werpt hij een schel licht op de kunstmatigheid van de stijlfiguur. Soms beschrijft hij de bloemen zo nauwkeurig dat hun overdrachtelijke gebruik naar de achtergrond verdwijnt. We mogen als lezers desgewenst op zoek naar een metaforische duiding, maar de imaginistische dichter staat ons niet toe de reele tastbaarheid van de geschetste bloemen uit het oog te verliezen. Er ontstaat evenwel direct een nieuw probleem. Ook eruditie kan in de praktijk tussen de lezer en het gedicht komen te staan. Hoe meer een gedicht een beroep doet op de feitenkennis van de lezer, des te minder hersencapaciteit deze overhoudt voor datgene wat de dichter wil zeggen. Het hier en nu van het gedicht dreigt onder de intellectuele ballast te bezwijken. Neem ‘The Waste Land’ van T.S. Eliot, een gekende pispaal van Williams. De talrijke verwijzingen naar de wereldliteratuur en de cultuurgeschiedenis maken dat werk niet tot een slecht gedicht, maar ze beladen het werk wel met de suggestie dat je het alleen kunt begrijpen als je over een encyclopedische kennis beschikt. Natuurlijk is deze indruk pertinent onjuist. Ook zonder klassieke opleiding spreken de beelden tot de lezer, die vrijblijvend | |
[pagina 5]
| |
uitgedaagd wordt om zelf verder op verkenning te gaan om alle verwijzingen in kaart te brengen. En zo hoort het ook. Dat neemt niet weg dat Williams een dichterscarrière lang tegen Eliot heeft geageerd. Zo schreef hij in zijn autobiografie uit 1951 over het door hem verachte ‘The Waste Land’: ‘Critically Eliot returned us to the classroom just at the moment when I felt that we were on the point of an escape to matters much closer to the essence of a new art.’Ga naar eind5 In Spring and All laat Williams zijn lievelingsvijand overigens ongenoemd. Wel voert hij Shakespeare op als belichaming van alles waar het T.S. Eliot in zijn ogen aan ontbrak: ‘His very lack of scientific training loosened him,’ zo beweert hij over Shakespeare. ‘He was unencumbered.’ Ook zichzelf beschouwt hij als een gebrekkig intellectueel: ‘being of a slow but accurate understanding, I have not always been able to complete the intellectual steps, which would make me firm in the position.’ Maar net als bij Shakespeare ziet hij dat niet als een grote handicap, ‘because I early recognised the futility of acquisitive understanding’. Hoe meer feiten en ideeën iemand door de jaren heen heeft geaccumuleerd, meende hij, des te moeilijker het wordt die directe ervaring van de dingen zoals ze zich aan ons manifesteren onbevooroordeeld te ondergaan. Aan het einde van zijn leven lijkt Williams de scherpe randjes van deze anti-intellectuele houding wat te hebben afgevijld. Zo schrijft hij in ‘De affodil, die groenige bloem’: | |
[pagina 6]
| |
Vervolgens spreekt hij met evenveel waardering over de ‘mensen die hun sporen nalieten, / bij toortslicht, / jachtrituelen, / op de wanden / van prehistorische / grotten in de Pyreneeën’ als over de theorieën van Charles Darwin.Ga naar eind7 Kunst en wetenschap komen zo op één lijn te staan, onder de gemeenschappelijke paraplu van de verbeelding:
Denk niet
dat omdat ik dit zeg
in een gedicht
het lichtvaardig kan worden opgevat
of dat de feiten het niet zullen staven.
Zijn feiten niet bloemen
en bloemen feiten
of gedichten bloemen
of alle werken van de verbeelding
inwisselbaar?Ga naar eind8
Wellicht nog opmerkelijker is dat het in het afsluitende coda lijkt alsof Williams zich zelfs met de eruditie van T.S. Eliot heeft verzoend:
De middeleeuwse spektakelstukken
zijn menselijk en we genieten
van hun rumoer
zoals we in onze wereld genieten
van het lezen van Chaucer,
en hetzelfde geldt
voor de kleding van een priester
(of die van een primitief stamhoofd).
Het is allemaal
een viering van het licht.
Alle pompeuze plechtigheid
rond het huwelijk
- ‘Ach Thames, stroom zacht
zolang mijn lied
nog klinkt,’ -
is van hetzelfde laken een pak.Ga naar eind9
De woorden over de Thames - een keurige jambische vijfvoeter - bevatten een dubbel citaat. In het Engelse origineel herkent men de regel ‘Sweet Thames, run softly till I end my song’ van de zestiende-eeuwse dichter Edmund Spenser. Dit vers, dat diende als refrein voor het gedicht ‘Prothalamion’, een loflied op het huwelijk, werd ook door T.S. Eliot geciteerd in het derde deel van ‘The Waste Land’. Dergelijke erudiete verwijzingen worden door Williams klaarblijkelijk niet langer afgekeurd, zolang we dit soort ‘pompeuze plechtigheid’ maar niet hoger aanslaan dan andere, minder literair verantwoorde uitingen van de menselijke levenslust en verbeelding. Voor Williams was de verbeelding immers heilig. Wanneer je de poëticale prozafragmenten in Spring and All leest, krijg je de indruk dat de gedichten van Williams wat betreft betekenis volstrekt autonoom zijn ten opzichte van de werkelijkheid. Zo benadrukt hij dat de biografie van de auteur irrelevant is voor de vitaliteit van zijn werken: ‘Whatever “life” the artist may be forced to lead has no relation to the vitality of his compositions.’ Een gedicht ziet hij als een nieuwe vorm die fungeert als autonome realiteit: ‘poetry: new form dealt with as a reality in itself.’ Indien het gedicht al iets gemeen heeft met de werkelijkheid, dan zit hem dat volgens Williams in het structurerende element van de menselijke verbeelding. Het realisme van een gedicht schuilt niet in de weerspiegeling van de uiterlijke aspecten van de werkelijkheid, maar in het gegeven dat de dichter er een structuur in heeft aangebracht met zijn verbeelding, zoals ieder mens structuur aanbrengt in zijn waarnemingen om zich een beeld van de wereld te kunnen vormen. ‘In the composition,’ schrijft hij, ‘the artist does exactly what every eye must do with life, fix the particular with the universality of his own personality.’ Even verderop in Spring and All lezen we: ‘The only realism in art is of the imagination. It is only thus that the work escapes plagiarism after nature and becomes a creation.’ Dit is, moet gezegd, niet de helderste en best uitgewerkte kant van Williams' ideeën. Zijn gedichten, zowel in Spring and All als daarbuiten, staan in feite bol van de autobiografische elementen. Neem gedicht xviii uit Spring and All, ook wel bekend als ‘To Elsie’. Hierin staat Elsie centraal, een meisje uit een | |
[pagina 7]
| |
weeshuis dat als dienstmeid komt te werken in een doktersgezin. Het is bekend dat in het doktersgezin van Williams een dienstmeid werkte die Elsie heette en uit een weeshuis afkomstig was. Deze achtergrond maakt het gedicht natuurlijk geen haar beter of slechter. Maar al met al is het onloochenbaar dat er in dit gedicht behoorlijk concrete aspecten van de werkelijkheid weerspiegeld worden. Autonoom is anders.
Dat laat onverlet dat de poëzie van Williams uitblinkt in onopgesmuktheid. Zowel zijn taal als zijn beelden wekken de indruk uit het leven gegrepen te zijn. Dit zijn grote kwaliteiten, maar ze volstaan op zichzelf nog niet voor een goed gedicht. Dit begreep hij ook zelf. ‘Writing is not a searching about in the daily experience for apt similes and pretty thoughts and images,’ schrijft hij in Spring and All. ‘I have experienced that to my sorrow. It is not a conscious report of the day's experiences “freshly and with the appearance of reality”.’Ga naar eind10 Anders gezegd: een authentiek verslag is nog geen goed gedicht. Daarvoor moet de dichter het materiaal loskoppelen van de werkelijkheid opdat hij er met zijn verbeelding een nieuwe structuur aan kan opleggen. Klaarblijkelijk ervoer Williams deze laatste, beslissende stap als dusdanig ingrijpend dat hij niet meer zag hoezeer zijn eigen gedichten nog aan de werkelijkheid gebonden waren. Die verblinding is allicht functioneel geweest. De dichter die zich baseert op persoonlijke belevenissen schrijft voor een publiek dat die ervaringen niet uit de eerste hand kent. Hij kan zijn eigen woorden pas op waarde schatten als hij zelf de autobiografische achtergrond van zijn materiaal vergeet. Hij dient zijn woorden los te koppelen van de specifieke gewaarwordingen waaraan ze zijn ontsprongen. Met deze zelf opgelegde distantiëring waarborgt de auteur dat hij trouw blijft aan wat hij schrijft en zich niet verliest in wat hij ermee bedoelt. Hierdoor verdwijnt het talige tekort als sneeuw voor de zon. De feitelijke woorden en datgene wat zij tot uitdrukking brengen, vormen het materiaal waarmee de dichter werkt. De woorden betekenen wat zij nu eenmaal betekenen. Daarin schieten zij per definitie nooit tekort. Tegelijkertijd is het denkbaar dat deze distantiëring ertoe heeft bijgedragen dat sommige van Williams' lezers destijds het gevoel kregen dat het de dichter aan persoonlijke betrokkenheid ontbrak, dat hij klaarblijkelijk over een niet al te diep gevoelsleven beschikte. Lezers van het late werk ‘De affodil, die groenige bloem’ zal dat gevoel overigens niet snel bekruipen. Het gedicht presenteert zichzelf dan ook nadrukkelijk als een communicatieve tekst. Het is geen abstract taalbouwsel dat is losgezongen van de alledaagse werkelijkheid, maar een duidelijke boodschap voor wie wil toehoren:
Er is iets
iets dringends
dat ik aan jou moet zeggen
aan jou alleen
maar het moet wachten
nu ik de vreugde
van je nadering in mij opzuig
wellicht voor het laatst.Ga naar eind11
Wat is gebleven bij de oudere Williams, is de zuiverheid waarmee de woorden worden gehanteerd. De woorden beschrijven dingen en ze betekenen wat ze betekenen. Soms gebruikt de dichter metaforen, maar hij verliest nooit uit het oog wat zijn woorden letterlijk willen zeggen.
Blijft de vraag welke implicaties het heeft voor de lezer wanneer de auteur de navelstreng tussen zijn gedichten en hun autobiografische achtergrond zo ostentatief wil doorknippen. In Spring and All beklemtoont Williams dat de lezer niet te diep moet zoeken, maar met beide benen in het hier en nu moet blijven staan. ‘There is a constant barrier between the reader and his consciousness of immediate contact with the world. If there is an ocean it is here. [...] The reader knows himself as he was twenty years ago and he has also in mind a vision of what he would be, some day. Oh, some day! But the thing he never knows and never dares to know is what he is at the exact moment that he | |
[pagina 8]
| |
is. And this moment is the only thing in which I am at all interested.’Ga naar eind12 Kortom, de lezer dient de poëzie van Williams niet op te vatten als een representatie van gebeurtenissen uit het verleden, maar als een spel van klanken en betekenissen dat zich in het hier en nu aan hem of haar manifesteert. Geen te decoderen verwijzingen naar de cultuurgeschiedenis van de westerse beschaving, maar instant genieting. Maar hoe moeilijk is de eigen leer! Voor een dichter die uitsluitend in het hier en nu geïnteresseerd zegt te zijn, spreekt Williams in ‘De affodil, die groenige bloem’ erg veel over het verleden. Zo is de ik-figuur ‘vervuld van de herinnering aan die bloemen / waar we allebei van hielden’. En hij laat zich overspoelen door ‘een stortvloed / aan zusterherinneringen’.Ga naar eind13 Daarmee komen we terug bij de vraag die ik aan het begin opwierp: gaat Williams in Spring and All de onmiddellijkheid van de ervaring uit de weg om een toevluchtsoord te zoeken in zwakke afspiegelingen van een voorgoed voltooid verleden tijd? Ondanks alle symptomen, meen ik dat het antwoord uiteindelijk ontkennend dient te zijn. In een uit dezelfde periode stammend gedicht, getiteld ‘The Descent’, schrijft Williams: ‘Memory is a kind / of accomplishment, / a sort of renewal / even / an initiation, since the spaces it opens are new places / inhabited by hordes / heretofore unrealized’.Ga naar eind14 De herinnering is in zijn ogen derhalve al even autonoom als het gedicht. Ze speelt zich af in het heden en legt hier en nu nieuwe mogelijkheden bloot. Die benadering van Williams doet wellicht niet helemaal recht aan wat een herinnering tot een herinnering maakt. Maar wat doet dat ertoe voor wie zich slechts interesseert in de waarheid van het moment? |
|