Had je het idee dat er met HM iets bijzonders werd gemaakt bij jullie thuis?
‘We beseften wel dat er iets werd gemaakt. Wij kinderen sliepen met elkaar op kamers, twee op zolder en twee op een kamertje pal naast een tussenkamer die grensde aan Berts werkkamer. In die tussenkamer ontving hij mensen. Dus als we in bed lagen hoorden we ofwel gepraat en gelach, ofwel het geratel op de tik-machine - taktaktaktaktaktaktak..ping! - een veel doordringender geluid dan het gepraat. En als wij zaten te donderjagen, stopte het tikken opeens en dan hoorde je die zware stappen richting de tussendeur komen - steeds dichterbij! Maar dat het allemaal bijzonder was, beseften we pas veel later. In het begin kwam alleen het getik, en het gelach, en het klimmen op die schommel ons eigen leven binnen, maar wij wandelden niet dat leven binnen...’
Wanneer werd Hollands Maandblad meer dan mannen die schommelden?
‘Op een gegeven moment krijg je door dat die bezoekers allemaal verschillende soorten mensen zijn. Als Jan Pen langs kwam, dan nam-ie je op schoot achter de piano en dan zei hij: “Kijk, pianospelen is heel gemakkelijk. Je hoeft alleen maar dit en dit te kunnen.” Ik speelde helemaal geen piano, maar voor je het wist zat je bij Pen op schoot akkoorden te spelen. Maarten Biesheuvel was ook speels, en Peter Vos natuurlijk. Dick Hillenius was heel erg speels, met hem hebben we echt zitten keten.
Maar als Andreas Burnier langskwam, ja dan wist je: dat wordt niet spelen maar een ernstig gesprek - en dat gold ook als Rudy Kousbroek langskwam. Dan ging het serieus om gelijk hebben of niet gelijk hebben en wat is waarheid? Dat hadden die anderen allemaal niet. Die waren gewoon bezig met verwondering, stonden dichter bij ons wereldbeeld als kinderen. Kijk, Jan Brugman, die had beide. Het was heerlijk om met hem te spreken - wij waren toen al iets ouder, zo zestien, zeventien, denk ik - en hij vertelde ons over de islam en de Arabische wereld... soms als een schoolmeester, maar dan weer met veel humor.’
Hoe ging dat met Kousbroek, liepen de gemoederen hoog op?
‘Kousbroek was iemand met wie Bert flink van mening kon verschillen. Dat ging niet alleen over de inhoud van een stuk, of wat waar is en niet waar is, maar ook over twee vrienden die met elkaar aan het ruziën zijn. Rudy was natuurlijk een béta-mens. Hij vond Bert een alfa-mens. Zij vonden beiden dat de ander over hun eigen bèta- of alfa-onderwerpen niets mocht vinden.
Toch kwam Rudy ook wel graag bij ons, geloof ik, en Fransje en Ethel konden ook goed met elkaar overweg. Daar zat een echte mannenvriendschap, maar intellectueel konden zij ook wel worstelen met elkaar. Als Rudy dan vertrokken was, kon Bert daar soms nog wel een tijdje over mopperen, ja. Gelukkig kon Fransje dat dan weer relativeren, en dat hielp Bert, want eigenlijk was hij heel gevoelig. Dus een man die kon mopperen, of ontzettend kon genieten of uitbundig kon schateren. Fransje was evenwichtiger, ze kon Bert goed een spiegel voorhouden, ook over die worstelpartijen met Kousbroek.
Bert en Fransje spraken zelf heel veel over Hollands Maandblad - en over bijdragen, want Fransje las bijna alles, en over hun wederzijdse vrienden - Fransje was dus echt een klankbord voor Berts perspectief op Hollands Maandblad.’
Kousbroek heeft op zijn beurt wel eens gemopperd dat Bert ijdel was.
‘Hij had wel een bepaalde ijdelheid, maar dan toch op die jongensachtige manier van hem. Bert hield er ontzettend van om op het podium te staan, om een