Hollands Maandblad. Jaargang 2010 (746-757)
(2010)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 30]
| |
Custer & Obama
| |
[pagina 31]
| |
niets wilde zeggen over Avatar. Onder historici duurt de strijd over de precieze toedracht en interpretatie van Little Bighorn nog altijd voort - er wordt zelfs gesproken van ‘Custerologie’ als aparte discipline - maar er bestaat wel een soort consensus over de grote lijn van de gebeurtenissen in heuvels van Montana.Ga naar eind1 De cavalerie van Custer vormde de voorhoede van een legermacht die naar de Amerikaanse ‘frontier’ optrok. Doelwit waren de Sioux en vooral de Cheyenne die als obstakel werden gezien voor de aanleg van spoorlijnen en de zoektocht naar goud. Zij hadden zich in het gebied van de Crow gevestigd, en daarom koos deze stam de zijde van Custer. Het waren Crow-verkenners die het grote vijandelijk kampement van de vijand ontdekten aan de oevers van de rivier Little Bighorn. Custer stevende er - tegen bevel van hogerhand in - regelrecht op af. Om sneller en beweeglijker te zijn, nam hij de aanwezige Gatling Guns (snelvuurkanonnen) niet mee en weigerde versterking van de 2de Cavalerie die in de nabijheid waren.Ga naar eind2 Vermoedelijk met de bedoeling om afgedwaalde krijgers af te snijden van het kamp, splitste hij zijn regiment in drie eenheden. Twee eenheden stuitten op zwaar verzet en moesten zich na zware verliezen terugtrekken. Zijn eigen eenheid van 259 soldaten plus een embedded oorlogscorrespondent werd omsingeld door meer dan tweeduizend indianen met de aller-modernste geweren. In minder dan de tijd die naar indiaanse zegswijze ‘een hongerige man nodig heeft om zijn lunch naar binnen te werken’, werd Custers eenheid tot de laatste man toe afgeslacht. Het enige wat overbleef, was een heuvel met afgestroopte lichamen. Custer zelf leek er relatief genadig vanaf gekomen te zijn. Hij had twee schotwonden: een in zijn hoofd en een in zijn borst, en door zijn genitaliën was een speer gespietst. Custers nederlaag kwam uitgerekend op het moment dat de Amerikaanse natie haar honderdste verjaardag vierde. Het was een zware domper op de festiviteiten, zoals de wereldtentoonstelling in Philadelphia. Onder het thema ‘Een eeuw van vooruitgang’ was het de bedoeling de VS hier op de kaart te zetten als een technologische grootmacht. Pronkstukken waren de 21 meter hoge Corllis-dynamo van 1500 pk, de telefoon van Bell, de grammofoon van Edison, de typemachine van Remington en de culinaire wondervinding van Henry John Heinz, de ketchup. Dat het Amerikaanse leger was overlopen door een horde indianen, had een schrikeffect dat minstens even groot was als later de aanval op Pearl Harbor en de aanslagen op 9/11. President Ulysses S. Grant (de voormalige held uit de Amerikaanse Burgeroorlog) hulde zich aanvankelijk in stilzwijgen en probeerde daarna de zaak af te doen als een dwaze actie van een overambitieuze officier. Grant had misschien gelijk, maar het waren niet de woorden die het Amerikaanse volk wilde horen. Walter Whitman die zichzelf in die tijd officieus had aangesteld als Dichter des Vaderlands, stuurde al daags na het bekend worden van Custers ondergang, een rouwgedicht naar de New York Herald, met daarbij een factuur van 10 dollar. In gezwollen taal bewierookte hij Custer als een Christus-achtige held die zichzelf bewust zou hebben opgeofferd in de epische strijd tussen beschaving en barbarij. In het bijgaande redactionele commentaar werd Custer vergeleken met de Spartaan Leonidas die zich met 300 manschappen bij Thermopylae doodvocht tegen de Perzen. De beschuldigende vinger wees richting Grant die met zijn slappe beleid de weg zou hebben geëffend voor Custers ondergang. In een tijd van corruptie en graaizucht, zo tierde de krant, was Custer trouw gebleven aan de oude Amerikaanse idealen. Met zijn dood had hij aangetoond dat ‘manhood and valor, self-denial and absolute consecration of duty, even at the sacrifice of life, all remain with us’. De showman en voormalig legerverkenner William ‘Buffalo Bill’ Cody greep na het vernemen van Custers doodsbericht onmiddellijk naar zijn geweer en voegde zich bij de militaire strafexpeditie. Binnen twee weken slaagde hij erin om in een lijf aan lijfgevecht een Cheyenne-leider te doden om deze vervolgens met veel vertoon te scalperen. Triomfantelijk zou hij de bloederige klit van huid en haar omhoog gehouden hebben onder het uitroepen van de woorden ‘the first scalp for Custer’. Nadien zou hij Custer's Last Stand als hoofdact inbouwen in zijn Wild West Show, | |
[pagina 32]
| |
waarin een mokkende Sitting Bull tijdlang voor een paar dollar zichzelf speelde, en Cody zelf de rol van Custer voor zijn rekening nam. In Londen werd voor koningin Victoria ter viering van haar vijftigste regeringsjubileum een speciaal optreden verzorgd. In Rome sloegen de indianen en cavaleristen hun tenten op in het Colosseum en na een parade over het Sint Pietersplein, ontving Buffalo Bill de zegen van paus Leo xiii.
Dit was nog maar het begin van de Custer-verering in de VS.Ga naar eind3 In navolging van Whitman zouden nog tientallen dichters de heldenmoed van de ‘boy-general’ bezingen, onder wie grote namen als Longfellow, Whittier en Bryant. Op president Lincoln na, zou over geen Amerikaan zoveel geschreven worden als over Custer. Er schijnen niet minder dan 1300 afbeeldingen, tekeningen, schilderijen, en sculpturen van hem bekend te zijn. De bekendste is de ‘Budweiser-litho’ waarop Custer te midden van zijn gevallen mannen als last man standing strijdvaardig met zijn sabel zwaait terwijl van alle kanten indianen komen aangestormd. Vele honderdduizenden kopieën werden door het gehele land als reclameposter voor het biermerk opgehangen in bars, restaurants en stationsrestauraties. Gedurende de Tweede Wereldoorlog liet het Ministerie van Defensie nog eens 250.000 exemplaren bijdrukken om deze als morele opkikker naar legereenheden over de hele wereld te versturen. Het hoogtepunt van de Custer-verheerlijking is zonder twijfel de film They Died with Their Boots On (1941) met Errol Flynn als Custer en Anthony Quinn als Crazy Horse. De scene waarin Flynn naast het vaandel van de 7de Cavalerie, met vastberaden blik en geheven sabel klaar staat om zijn lot te ondergaan, behoort tot de meest klassieke beelden uit de filmgeschiedenis. De rolprent was bedoeld om de Amerikanen mentaal voor te bereiden op de oorlog, en alsof het zo was gepland, kwam deze uit in dezelfde week als de Japanse aanval op Pearl Harbor. Toch was er al sprake van een kanteling. Scriptschrijver Aeneas MacKenzie gaf later toe dat het verhaal zo werd herschreven dat de natie zich één kon voelen achter de held. Custer sluit nota bene vrede met de indianen die als edele wilden worden voorgesteld, en hij belooft hun heilige gronden te beschermen tegen blanke indringers. Door een complot van frauduleuze zakenlui en ambtenaren komt het toch tot een treffen, waarbij Custer uiteindelijk zichzelf opoffert om het Amerikaanse leger voor een nog groter verlies te behoeden. In de bioscopen klonk luid applaus, en ook de indianen konden zich vinden in het vertoonde. In 1942 verklaarde de federatie van de Iroqois officieel de oorlog aan de As-mogendheden, en meer dan 18.000 indianen namen vrijwillig dienst. Generaal Douglas MacArthur liet zich wel heel letterlijk door zijn illustere voorganger inspireren. Terwijl hij zelf op een patrouilleboot uit de Filippijnen wegvluchtte, gaf hij zijn commandant ter plaatse het bevel om tot de laatste snik door te vechten (wat deze overigens niet deed). In 1943 liet MacArthur uitdrukkelijk de 7de Cavalerie als amfibieleger naar de Pacific overkomen voor zijn island-hopping campaign. En toen hij twee jaar later als overwinnaar Tokio binnentrok, liet hij zich door de 7de Cavalerie escorteren opdat de roem van Custer op hem zou afstralen. Nog in 1950 zond hij zijn lievelingsregiment naar Korea met de opdracht door te stoten richting China. (Nog nooit eerder in de geschiedenis wist een legereenheid zo snel op te rukken - 106 mijl in de eerste 24 uur - en dat ondanks het oponthoud bij het plaatsje No Gun Ri waar mogelijk meer dan 3000 burgervluchtelingen werden gemitrailleerd uit vrees dat zich onder hen ook Noord-Koreaanse soldaten schuilhielden. In de Vietnam-oorlog behoorde de 7de Cavalerie tot de eerste lichting skytroopers die zich door helikopters in de rimboe lieten afzetten. En in 2003 was hetzelfde regiment de spitspunt van de voorhoede (‘the tip of the tip of the spear’) van de Amerikaanse leger-colonne die vanuit Koeweit dwars door de woestijn richting Bagdad denderde. Maar het meest fameuze wapenfeit is misschien wel in de Beatles-film Yellow Submarine wanneer Ringo Starr door de 7de Cavalerie uit de Zee van Monsters wordt gered nadat hij per ongeluk uit de onderzeeër is gelanceerd.Ga naar eind4 | |
[pagina 33]
| |
Overigens stond Custer al tijdens zijn leven volop in de belangstelling. Zijn wederwaardigheden tijdens de indianenoorlogen en de Gold Rush werden gevolgd op een wijze die veel weg had van latere mediagektes rond Frank Sinatra, Lady Di of Michael Jackson. Op 19-jarige leeftijd werd Custer toegelaten tot de officiersacademie in West Point. Hij was een montere plattelandsjongen uit Ohio die meer geïnteresseerd was in grappen en grollen dan in serieuze studie. Hij eindigde dan ook als allerlaatste van zijn jaar, maar vanwege de Burgeroorlog kon hij toch meteen aan de slag. Terwijl zijn medeofficieren zich het liefst gedeisd hielden, ontpopte hij zich als een echte vechtersbaas. Elf paarden werden onder hem vandaan geschoten, zonder dat hij er enig letsel aan overhield. Vanwege een aantal mooie overwinningen, kreeg hij al op zijn 25ste de rang van generaal. Vanaf dat moment liep hij parmantig rond in een met goud gestikt fantasie-uniform, hoewel hij op het slagveld de voorkeur gaf aan een strakke rijbroek, een zwart zeerovershemd en een rode sjaal. Op zijn hoofd had hij een zwarte sombrero, waar vanonder zijn goudblonde haren tot op zijn schouder hingen. ‘Een dolgedraaide circusruiter,’ sneerde een journalist eens, maar bij het grote publiek werd hij bekend als ‘the Boy General with the golden locks’. Hij verscheen hij op menig omslag van populaire publiekstijdschriften en in de kolommen van de New York Herald mocht hij zelf over zijn strijdervaringen schrijven. Ook deelde hij voortdurend foto's van zichzelf uit aan invloedrijke relaties, alsmede aan zijn toekomstige vrouw Elizabeth (Libbie) Bacon. Na de Burgeroorlog moest Custer weer als luitenant-kolonel aan de slag in de indianenoorlogen. Maar omdat deze vijand directe | |
[pagina 34]
| |
confrontaties vermeed en zich bediende van guerrillatechnieken, viel er weinig eer te behalen. Custer ging gokken en drinken, en nadat hij zonder toestemming zijn legerpost had verlaten om zijn vrouw te bezoeken, werd hij door de krijgsraad een jaar geschorst. Na terugkeer slaagde hij erin om iets van zijn oude glans te herstellen door een kampement van de Cheyenne te overvallen, onder het mom de blanke vrouwen te bevrijden die daar als seksslavinnen werden vasthouden. Er sneuvelden 103 indianen, voor het merendeel vrouwen, kinderen en bejaarden, en van de blanke slavinnen ontbrak elk spoor, maar de jubel in de publieke opinie was er niet minder om. Tot Custers oorlogsbuit behoorde het exotische tienerprinsesje Monahseetah. Tijdgenoten zagen er een wonderschone herhaling in van het multiculturele liefdessprookje tussen Captain Smith en Pocahontas, maar de werkelijkheid was waarschijnlijk minder platonisch. Roddels gingen rond dat Custer in het zicht van de troepen onbeschaamd met haar copuleerde, en dat hij bij haar ook een kind verwekte, iets wat bij zijn eigen vrouw nooit zou lukken. Die bleef hem echter trouw vereren en schreef drie hagiografische bestsellers over hem, waarin ze omstandig zijn medeofficieren voor lafaards uitmaakte. Voorts lobbyde ze voor een standbeeld op zijn graf in West Point, maar het resultaat was niet naar haar smaak. Custer zou te oud en te pafferig lijken, en bovendien zou hij zijn pistool en zwaard op een onprofessionele manier vasthouden. Bij de onthulling kwam ze niet opdagen, en nadien zou ze net zo lang huilen tot het beeld werd weggehaald. Eenmaal in de ban van Monahseetah zou Custer steeds verder gaan op het pad van ‘going native’. Hij verruilde zijn uniform voor een witleren indianenoutfit. (Zijn jack met lange rafels aan de naden hangt nu in het National Museum of American History te Washington, in dezelfde zaal als ondermeer de uniformen van Norman Schwarzkopf en Colin Powell.) Ook trok hij vooral op met zijn Crow-scouts en in in zijn autobiografie My Life on the Plains (1874) stelt Custer zelfs ronduit: ‘If I were an Indian, I often think that I would greatly prefer to cast my lot among those of my people who adhered to the free open plains, rather than submit to the confined limits of a reservation, there to be recipient of the blessed benefits of civilization, with its vices thrown in without stint or measure.’Ga naar eind5 Hier zien we de bekende ambivalente houding van de blanke Amerikanen ten opzichte van de indianen. De haat jegens de bloeddorstige roodhuid loopt naadloos over in de verering van de edele wilde met zijn ongetemde schoonheid en morele puurheid. Veel frontiersmen, zoals ook Custer, verkeerden oprecht in de overtuiging dat ze de beschaving brachten in de wildernis, terwijl ze tegelijkertijd zichzelf zagen als de ware erfgenamen van de indianen die ze om zeep hielpen.
Dit alles neemt niet weg dat Custers nederlaag bij Little Bighorn strategisch van generlei betekenis was. Het was slechts de laatste doodshik van de indianen die in 1890 bij Wounded Knee door dezelfde 7de Cavalerie de genadeklap kregen toegediend. Bovendien was de menselijke schade betrekkelijk gering vergeleken met de massaslachtingen in de Amerikaanse Burgeroorlog, waarin soms binnen luttele minuten meer dan tienduizend soldaten vielen. Dat de Custer-mythe desondanks zulke grote proporties kon aannemen, verklaart de Amerikaanse cultuurhistoricus Richard Slotkin in zijn gezaghebbende studie The Fatal Environment; the Myth of the Frontier in the Age of Industrialization (1985) uit het feit dat de VS in de tweede helft van de negentiende eeuw veranderde van een agrarische naar een industriële samenleving. Berooide immigranten kwamen met scheepsladingen tegelijk het land binnen, terwijl ook nog eens de negers die na de Burgeroorlog waren vrijgekomen, zich een plek in de samenleving moesten zien te verwerven. In de alsmaar groeiende steden vormden zich getto's waarin zich een omvangrijke proletarische onderklasse ophoopte. In schril contrast daarmee was er een kleine bovenlaag die zichzelf excessief verrijkte door beursspeculatie, financiële zwendel en uitbuiting. De schrijver Mark Twain sprak indertijd van de Gilded Age: een samenleving die aan de oppervlakte een goudglimmende schijn ver- | |
[pagina 35]
| |
toonde, maar die van binnen rot en ziek was. In zo'n sociale omgeving kon de mythe van een held gedijen. Bij de politieke elite bestond, aldus Slotkin, de angst dat het Amerikaanse democratische experiment aan de interne maatschappelijke tegenstellingen zou bezwijken. Daarbij kwam nog dat de ‘frontier’ die door de hele Amerikaanse geschiedenis heen als een sociale veiligheidsklep had gediend, ophield te bestaan (in 1890 verklaarde het U.S. Census-bureau de ‘frontier’ officieel voor gesloten). En dat terwijl de gedachte leefde dat zolang er nieuw en vrij te verdelen land beschikbaar was, de Verenigde Staten zichzelf permanent opnieuw konden scheppen, en aldus de essentie van de natie veilig was.Ga naar eind6 De verovering van het Wilde Westen bracht zo niet alleen land, rijkdom en sociale vrede, maar ook de moreel reinigende werking van een oorlog tegen heidenen. ‘Regeneration through violence’ was hier het leidmotief van ene natie die bezig was de eigen Gründungsmythe te scheppen. Het was een heilige missie van Gods uitverkoren volk om de beschaving over het gehele Amerikaanse continent te verspreiden. En in dit nationale evangelie fungeerde Custer's Last Stand als een Bijbels tafereel met de waarschuwende boodschap over wat er zou gebeuren wanneer na sluiting van de ‘frontier’ de ‘primitieve volksmassa’ (indianen, maar even zo goed immigranten, negers, latino's, fabrieksarbeiders of slumbewoners) in opstand zouden komen tegen de Anglo-Amerikaanse orde. De les van Custers ondergang was dat de redding van de Amerikaanse republiek gezocht moest worden in regulering naar binnen, en expansie naar buiten. Er was kortom een ‘nieuwe frontier’ nodig. Vooral president Theodore Roosevelt, die een groot bewonderaar was van Custer, zou zich door deze gedachte laten leiden.Ga naar eind7 Aldus kan, zo betoogt Slotkin, het Amerikaanse imperialisme gevoeglijk worden gezien als de voortzetting van indianenoorlogen, maar dan op wereldniveau. Dat Slotkins zienswijze nog behoorlijk actueel is, wordt bewezen door het ophefmakende boek Imperial Grunts (2005) van de bekende journalist Robert Kaplan. In dit verslag van zijn rondreis langs de Amerikaans troepen op diverse fronten in de wereld, betoogt hij ronduit dat ‘het indianengebied’ (‘Injun Country’) overal is: ‘Colombia, Mongolia, East Africa, the Philippines, Afghanistan, and, of course, Iraq. The Wild West has gone global: The War on Terrorism is really about taming the frontier.’Ga naar eind8 De Amerikaanse diplomaat John Brown, die ontslag nam uit ongenoegen met de ‘cowboy-politiek’ van president Bush Jr., denkt daar niet anders over. In zijn afscheidsessay Our Indian Wars Are Not Over Yet: Ten Ways to Interpret the War on Terror as a Frontier Conflict (2006), stelt hij ronduit dat in Irak en Afghanistan door de VS wordt gestreefd naar een situatie die lijkt op die van de indianenreservaten: gebieden zonder echte zelfstandigheid, zonder onafhankelijke politieke structuur en zonder controle over de exploitatie van de eigen grondstoffen.Ga naar eind9
Ondertussen in het met het imago van Custer bergafwaarts gegaan. Vele decennia was hij de allerheiligste martelaar van de natie, maar sedert de jaren zestig geldt hij als het ultieme symbool van ‘the ugly American’.Ga naar eind10 Sommigen zien hem zelfs als de grondlegger van homodiscriminatie, de bankencrisis en de klimaatverandering. En afgelopen zomer ontstond er grote mediaheisa toen onverhoeds in een Happy Meal van McDonald's een speelgoed Custer-op-scooter werd aangetroffen, die ijlings door de hamburgergigant werd teruggetrokken. Custerfobie loopt overigens dwars door alle politieke geledingen heen. In 1940 speelde Ronald Reagan nog zeer vergenoegd Custer, al ging het slechts om een veredelde figurantenrol in een b-film. Niet lang daarna weigerde evenwel de niet minder conservatieve Charlton Heston een Custer-hoofdrol omdat hij hem een verachtelijk egocentrisch warhoofd vond.Ga naar eind11 In 1970 nam het Nationale Congres van Amerikaanse Indianen een resolutie aan waarin Custer officieel werd uitgemaakt voor de Adolf Eichmann van de negentiende eeuw. Ook regisseur Arthur Penn zag de ‘boy-general’ als ‘een maniakale volkerenmoordenaar’ | |
[pagina 36]
| |
en liet zulks duidelijk blijken in zijn film Little Big Man (1970). In deze productie stort Custer (gespeeld door Richard Mulligan), te midden van totale chaos, zich in een lange verwarde monoloog over zijn politieke ambities waarna hij schuimbekkend tekeer gaat tegen generaal Grant - het is alsof we Nixon zien in zijn laatste dagen in het Witte Huis. Overigens werden in deze film (in essentie een aanklacht tegen de Vietnam Oorlog) voor het eerst in de Hollywood-geschiedenis de indianen ook daadwerkelijk door echte indianen gespeeld. Als spirituele hippies dartelen ze rond in een promiscue flower power-commune, die ruw wordt verstoord door blanke kolonisten. Deze worden zonder uitzondering afgeschilderd als intolerant, verknipt, hypocriet, seksueel onderdrukt, materialistisch, narcistisch, wreed en destructief. Bij een aanval op een indianendorp rent een jong Cheyenne-meisje panisch gillend uit een in brand gestoken tipi, en terwijl de rode vlammen uit haar kleren slaan, valt ze uiteindelijk naakt op de grond. Het is de meest indringende scène uit de film, en ze roept onmiddellijk het beeld op - hoewel dat pas twee jaar later zou gebeuren! - van het rennende napalmmeisje op de winnende World Press Photo van 1972. De afbrokkelende reputatie van Custer weerspiegelt zich ook in de geschiedenis van de herdenkingsplaats bij Little Bighorn, dat in het reservaat van de Crow ligt. In 1881 verrees op Last Stand Hill een halve granieten obelisk, waaromheen in 1890 nog 259 witmarmeren gedenkstenen werden geplaatst. In 1946 werd het een nationaal monument onder de zorg van de National Park Service en kwam er voor de gevallen indianen een houten bord. In 1971 noemde het tijdschrift Life het monument ‘een pijnlijke wond uit het verleden’ die het beste helemaal weggebulldozerd kon worden. In 1976 werd de 100-jarige herdenking van de slag afgelast uit angst voor ongeregeldheden. Bij een nieuwe herdenking werd door de indianen aan de voet van de obelisk een plaquette gelegd met de tekst: ‘In honor of our Indian patriots who fought and defeated the U.S. Calvary [sic].’ Tijdens redevoeringen werd de Custerobelisk vergeleken met een Holocaustmonument in Jeruzalem. Eind jaren tachtig werd Custer Battlefield officieel omgedoopt tot Little Bighorn Battlefield en werd een vrouw van Indiaanse afkomst benoemd tot hoofdconservator. Ook kwam er (na enige trammelant) een indianenmonument. In juni 2003 werd dat ingewijd door een senator van Cheyennekomaf, wiens betovergrootvader nog tegen Custer had gevochten.Ga naar eind12
Little Bighorn Battlefield is nog altijd een beladen plek, en niet alleen vanwege Custer. De Crow zien de Sioux en Cheyenne nog steeds als hun voormalige bezetters die in hun reservaat niets te zoeken hebben. De Sioux vinden het een gotspe dat de Crow de herdenkingsplaats als een toeristisch attractiepark uitbaten en daarbij nog eens de heldendaden naspelen van Sitting Bull en Crazy Horse.Ga naar eind13 Niemand begreep deze spanningen tussen verscheurde identiteiten beter dan Barack Obama. In de Democratische voorverkiezingen in 2008 had hij zijn laatste campagnestop in het Crow-reservaat, om in Montana de swing vote van de 60.000 indianen voor zich te winnen. Terwijl Obama zich tijdens zijn campagne graag als grote bruggenbouwer liet zien op slagvelden uit de Burgeroorlog, zette hij wijselijk geen stap op Little Bighorn Battlefield. In plaats daarvan sprak hij op een politiek veilige afstand van een paar kilometer gloedvol: ‘I understand what it means to be an outsider - I understand the tragic history - Our government has not always been honest or truthful.’ En hij beloofde dat hij als president de indianen niet zou vergeten. Na afloop liet hij zich in besloten kring met een geheim ritueel door de Crow adopteren als Awe Kooda Bilaxpak Kuushish. Dit betekent zoiets als ‘He Who Helps People Throughout the Land’, maar wij mogen hem ‘Black Eagle’ noemen. En vergeten deed de president zijn nieuwe familie niet. Onlangs kreeg de stokoude Joseph Medicine Crow, wiens overgrootvader White Man Runs Him nog als scout bij Custer had gediend, door Obama eigenhandig de presidentiële vrijheidsmedaille opgespeld. Het is kortom geen wonder dat Obama zweeg na het zien van Avatar. In juni wordt | |
[pagina 37]
| |
Kandahar zijn eerste echt grote militaire operatie. En het debacle van Little Bighorn staat Black Eagle al te helder voor de geest. |
|