‘Nou, nee, sorry, je zei het.’
O.
‘Ik denk dat we even een dokter gaan opzoeken.’
Waar dan? Het is weekend, schatje. Dan zijn er echt geen doktoren voor zulke kroelkramp.
‘Goed, kun je fietsen denk je? Ga es rechtop staan proberen.’
Nee. Ben jij wel goed?! Ik versterf um echt al zo.
‘Oké, ik loop even naar de onderbuurvrouw goed? Ze heeft een auto, misschien kan ze ons brengen.’
Dat hoeft niet joh ffff... het trekt echt vanzelf weg.
‘Nou ik vind dit volkomen niet normaal! Ik kijk even opzoeken op de computer waar de weekenddienst van mijn huisarts is. Ja?’
Misschien ben ik zwanger of zo.
‘Hoezo?’
Noujza... pf. Au au au Jesus, Jesus, Jezus. Nou ja, dat kan toch, met die pil ben ik ook niet echt netjes, ogejé... Zolang ik in beweging blijf, gaat het wel.
‘Ik ga kijken. Drink wat thee alsjeblieft.’
‘Ikazia ziekenhuis. Daar is een binnenloopspreekuur. Moppie, ik loop naar beneden en anders bellen we een taxi.’
Pfff... Tussen de steeds sneller op elkaar volgende golven heb ik kort lucht. Ik sla mijn armen om mijn middel en wieg op de grond langzaam van voor naar achter. Als Jelle weer binnenkomt, heb ik alle thee opgedronken.
‘Ze kan nu rijden. Geen punt zei ze. Kom vestje aan, dan gaan we.’
Even pissen nog.
‘Goed.’
Ik pers maar pis niets. En loop op mijn langzaamst ooit de twee trappen af naar de voordeur.
‘Ze staat om de hoek hier’, zegt Jelle met zo veel mogelijk rust in zijn stem.
Mmm Aw.
‘Da ga niet goe he?’, zegt de buurvrouw. ‘Je bent ook wel ernstig wit meid. Goed om effe te gaan, kun je op zijn minst pijnstilkillers krijgen! Zitten jullie vast? Dan ga ik rijden.’
Bij elke bocht en bobbel verkleint mijn wereld en ik ben meer en meer alleen met de pijn in mijn buik.
‘Weet je de weg?’
‘Ja hoor, ik ben er bevallen. Heb toen weken in dat ziekenhuis gelegen en eindeloos na-controle zeg maar. Ja, waren echt toestanden destijds, maar dat kwam allemaal goed, nou ja, je weet het hè, mijn dochter is een prachtkind. Ja, ik ben er laatst trouwens nog es geweest, want een collega van mij heeft haar borst eraf. Het was erg allemaal, maar ze zit er weer behoorlijk kwiek bij. Vond ik tenminste. Nee, ik ken het blind hoor,’ zegt ze op vrolijke toon.
De rit duurt te lang en ik vind bijna geen ruimte meer. Het is afgelopen met de adempauzes tussen de pijn. Het is een eindeloze scheut geworden.
‘Hiero dat lage gebouwtje daar, da's de noodpost geloof ik.’
We stappen uit. Hmm... ffrrh.
‘Bel maar als ik jullie kan komen halen hoor, ik ben nog wel effe wakker.’
Ik open de grijze deur, loop een smal halletje in en zie links een zwart bordje met wachtkamer in witte schrijfletters erop.