Afscheid van mijzelf
door J.J. Peereboom
Meteen na zijn geboorte te Londen in 1924, uit een Hollandse vader en een driekwart Engelse moeder, deden zich twee vormende invloeden gelden. De ene, kort en hevig, was een darmoperatie die best had kunnen mislukken. De andere begon iets later en was duurzaam: het voorbeeld van de Engelse stijl voor een jongen die na twee jaar in Haarlem ging opgroeien.
Het Engelse voorbeeld werkte tweezijdig. Positief wanneer hij elementen van een Engelse stijl navolgde en zich werelds voelde; negatief wanneer hij bij mensen thuis meende te kunnen horen dat hun uitspraken van nature Hollands waren, en de zijne namaak. Intussen volgde hij toch een regelmatige opleiding tot Hollandse heer, op het gymnasium en aan de Leidse universiteit, als corpslid en al.
En toen, na een paar jaar aarzeling, vertrok hij naar Parijs. In plaats van in de maatschappij door te dringen, ging hij van een achterkamertje op de vijfde verdieping cultuurberichten naar Holland sturen die net genoeg opbrachten om van te eten. Waarom niet uit Engeland? Om eenkennigheid te voorkomen, zou zijn antwoord luiden. Londen kwam vijf jaar later. Daar heeft hij nog eens dertien jaar als laagbezoldigde correspondent doorgebracht. Hoe zag hij mijn toekomst; onbemiddeld en ongehuwd? Verwachtte hij een explosie van roem en aanzien? Soms. Hij schreef een roman waar niemand iets in zag, sloot een pensioenverzekering af die na een jaar in een failliet verloren ging, werd verlaten door een vriendin en verliet een andere, en woonde heel mooi in Hampstead op drie grote kamers aan een boomrijke laan, een adres waarvan iedereen gezegd had zoiets vind je nooit van jouw geld.
Na tien jaar wilde hij wel eens iets anders. Bovendien, hoe moest het met geld op den duur? Na zich dat een tijd lang bij buien te hebben afgevraagd kreeg hij door een vriendin in Holland een advertentie medewerker voor modern Engels theater, zijn specialiteit.
Een paar maanden later had hij die baan, en een huis in Laren. Zo makkelijk kon het leven zijn in 1971, als je geluk had. Ze zeggen dat Napoleon soms vroeg voordat hij een maréchal benoemde: ‘A t-il de la veine?’ Hij vond geluk een belangrijke, wat? - eigenschap? - deugd? Zeg maar gave; iets wat aan sommige mensen gegeven is.
Aan hem bijvoorbeeld; dat bleek enkele jaren later opnieuw toen het lot besloot dat zijn pensioen over de achttien jaar die hij aan de universiteit mocht doorbrengen niet helemaal genoeg was voor een geluksvogel, en hem een schappelijke erfenis toekende.
En een vrouw? Ja, ook; jonger dan hijzelf, aardiger ook, en leuker uitziend. En daarna nog steeds af en toe stukjes gepubliceerd krijgen in kranten en andere bladen? Zelfs dat.
Zo te horen zou het niet anders kunnen of iedere keer dat een halve bekende hem in het voorbijgaan een ‘Alles goed?’ toewierp het antwoord bevestigend had moeten zijn.
Het kwam toch iets anders uit. Van de taken die hij zichzelf gesteld had, is hij aan ongeveer een kwart niet toegekomen; in een tweede kwart is hij mislukt; het derde kwart werd ongeveer afgewerkt en heeft weinig voldoening nagelaten.
Het vierde en laatste kwart dan? Jawel: dat heeft de grabbelton gevuld waar hij de voortlevende herinneringen kon oppikken, de grappige, de treurige, de onnozele en de verbluffende, de klinkende, de wellustige en de onbetekenende. Daar zie je aan dat iemand geleefd heeft. Die herinneringen zijn niet uit de lucht komen vallen. Zij verwijzen naar ware gebeurtenissen.
Vele hadden alleen intern iets te betekenen; een aantal leende zich voor vertellen in gezelschap; sommige alleen voor vertrouwden. Bij elkaar was het heel wat. Hij mag niet mopperen. Een mopperende geluksvogel, dat gaat niet aan.
Hij had alleen gedacht dat hij misschien meer zou klaarspelen, en meer zou ontdekken.