Mannen die te kaapre varen
door Florus Wijsenbeek
Tegenwoordig kom ik nogal eens aan de Kaap, omdat mijn twee dochters wonen in het land waar precies twintig jaar geleden Nelson Mandela na 27 jaar gevangenschap werd vrijgelaten en waar komende zomer het wereldkampioenschap voetbal gaat plaatsvinden. Eigenlijk zijn mijn bezoeken aan Zuid-Afrika bijna zestig jaar te laat, want het lot leek mij voorbestemd te hebben om reeds als jongen van acht jaar oud naar het land mijner voorvaderen af te reizen.
Dat kwam zo. In 1952 richtte de ambassade van de Unie van Zuid-Afrika ter gelegenheid van de driehonderdjarige herdenking van de stichting der Kaapkolonie van de voc door Jan van Riebeeck in 1652 een schrijven aan het bestuur van het Koninklijk Nederlandsch Genootschap voor Geslacht- en Wapenkunde. In dit schrijven werd het verzoek gedaan om na te gaan of er ‘heden ten dage’, dat wil dus zeggen begin jaren vijftig van de vorige eeuw, ‘nog afstammelingen van Jan van Riebeeck’ bestonden in de Lage Landen.
Dit verzoek was niet aan dovemansoren gericht. Mijn vader, die om de een of ander reden lid was van genoemd genootschap en het blaadje trouw las, begon te juichen en deelde ons mee dat we uitgenodigd zouden worden om helemaal naar Zuid-Afrika te komen! Wij, althans in de eerste plaats mijn moeder, mijn broers en ik, waren immers ‘afstammeling’.
Nu moet meteen gezegd dat wij niet de enigen waren. Jan van Riebeeck was niet alleen buitengemeen vruchtbaar geweest in het planten van groenten en fruit in de heden ten dage nog steeds in hartje Kaapstad gelegen ‘Compagnies tuin’, maar tevens in de voortplanting in de vleselijke betekenis. Zijn eerste vrouw Maria de la Quellerie schonk hem acht kinderen en zijn tweede echtgenote, Maria Scipio, nog een zoon. Van deze negen kinderen bereikten er overigens slechts vijf de huwbare leeftijd, maar dat was genoeg voor een behoorlijke uitdijing van het nageslacht.
Uiteindelijk kwam de genealogische vorsing in 1952 uit op zo'n tweeduizend nog levende afstammelingen in Nederland, De naam van Riebeeck komt overigens niet meer voor sinds het geslacht met de dood van zijn achterkleindochter, die met de kasteelheer van Biljoen in Roozendaal was getrouwd, uitstierf in 1776, honderd-en-een jaar na het overlijden van de stamhouder. Huidige nazaten zijn dus allen in de vrouwelijke lijn, zoals schrijver dezes. Het is wel een troost dat de genealogische vereniging over hen meldt ‘dat een opmerkelijk feit is dat dezen zich over de eeuwen heen op een hoog maatschappelijk niveau hebben gehandhaafd’.
In 1952 was Nederland overigens nog zeer bevriend met Zuid-Afrika. Er leefden nog geen overwegende bezwaren tegen de toen - in Nederlandse ogen - nog niet erg scherpe Apartheidspolitiek, die in 1948 formeel was ingevoerd maar pas tien jaar later echt stringent werd doorgedrukt onder de in 1901 te Amsterdam geboren premier Hendrik Verwoerd. Desalniettemin vond de Zuid-Afrikaanse regering het uitnodigen van de circa tweeduizend nazaten toch wel wat bezwaarlijk. Mijn jongensdroom van een verre reis vervloog derhalve al snel. Ter compensatie boden de Zuid-Afrikanen aan om het huis te restaureren waar Jan van Riebeeck in 1619 als chirurgijnzoon te Culemborg werd geboren.
Dus in plaats van naar de Kaap toog ik met mijn twee broers naar Culemborg, waar het pand na de opknapbeurt feestelijk zou worden geopend. Wij gingen de onder begeleiding van mijn grootvader, die in 1879 als zoon van een textielfabrikant tevens wethouder juist in deze plaats was geboren. Van het gerestaureerde huis, dat trouwens nu een makelaarskantoor herbergt, staat me niet veel meer bij, maar iets anders staat me nog wel tot