De zaak Kick Mors
door Max Niematz
Niet iets om over op te scheppen, maar ik had nooit van de schrijver Kick Mors gehoord toen ik door vrienden aan de beroemde man werd voorgesteld, bij hem thuis op zijn tachtigste verjaardag. Het was er druk en behalve ik scheen iedereen het er daverend gezellig te vinden. Het begon me juist te spijten dat ik me op sleeptouw had laten nemen, toen me opviel dat ik in mijn thee stond te roeren met een bijzonder lepeltje.
Het was een theelepel van de Katholieke Radio Omroep, met op het uiteinde een wapenschildje waarvan de voorzijde een maagd te zien gaf die, omgeven door ranken en andere plant- en bloemversieringen, in een microfoon zong. Tijd van ontstaan: ik schatte halverwege de jaren vijftig, vermoedelijk aangeboden in cassette van drie bij het aanmelden van een nieuw lid. Maar toen ik het beter bekeek, zag ik dat in de steel ‘40 jaar’ gegraveerd stond. Het moest een geschenk zijn geweest aan alle kro-leden ter gelegenheid van het veertigjarig bestaan van de omroep.
Als hulpconservator in het Museum voor Oude Religieuze Kunst te Utrecht ben ik altijd gespitst op nieuwe vondsten. Hoewel de zeldzaamheid van dit soort lepeltjes niet echt groot is en de waarde ervan dus vrijwel nihil, stapte ik op de gastheer toe, liet hem het ding zien en zei dat het een mooie aanwinst zou zijn voor onze collectie.
‘U bent?’ vroeg hij vriendelijk. Ik had me bij binnenkomst al aan hem voorgesteld en dus vertelde ik nogmaals hoe ik heette: Mark Bouchard; dat ik als conservator verbonden was aan het Museum voor Oude Religieuze Kunst te Utrecht en dat het museum voor dit lepeltje grote belangstelling had.
‘Is dit dan religieuze kunst?’ vroeg hij verrast, en pakte het uit mijn handen. Maar in plaats van het te bekijken, begon hij ermee in zijn bier te roeren en zei: ‘Ik ben a-kerkelijk, maar 't doet inderdaad gewijd aan.’
Een van zijn vrienden begon er zich mee te bemoeien. ‘Dat lepeltje is oud, Kick! Het is een óúd lepeltje!’
Ik vertelde de heer Mors dat de afdeling Varia buitengewoon vereerd zou zijn met zo'n acquisitie en vroeg hem of hij het tegen redelijke vergoeding wilde afstaan.
‘Uiteraard,’ zei hij, ‘je gaat je gang maar.’
Helaas vergat ik het bij mijn vertrek mee te nemen vanwege alle drukte bij het afscheid en de volgende dag herinnerde ik de heer Mors per brief aan zijn gift. Hij antwoordde een week of twee later en gaf me de verzekering: ‘Het is zo goed als verzendklaar.’
Er verstreek een hele tijd, ik hoorde maar niets. Uiteindelijk greep ik de telefoon en vroeg de heer Mors hoe het ermee zat.
‘Geachte heer,’ zei hij, ‘belt u me liever niet. Overigens spijt 't me zeer dat ik moet terugkomen op mijn eerder gedane toezegging. Ik voel plotseling onoverkomelijke emotionele en principiële bezwaren het lepeltje aan 't museum af te staan.’