Dames en heren
door Arnon Grunberg
Toen Karel van het Reve in 1982 de P.C. Hooft-prijs aanvaardde, zei hij in zijn dankwoord: ‘Dank aan [...] de leden van de jury die uit verschillende delen des lands bijeen hebben moeten komen en wie weet hoe lang en hoe moeizaam hebben moeten vergaderen voor ze het eens waren. En dan spreek ik nog niet eens van het juryrapport, waarvan het opstellen een vreselijk werk moet zijn.’
Het juryrapport voor de Constantijn Huygens-prijs 2009, die ik bij dezen van harte aanvaard, heb ik nog niet gelezen, slechts een paar regels in een persbericht.
Dat ik het volledige juryrapport nog niet heb gelezen, is voor alle betrokkenen het beste. Dit soort rapporten is niet zozeer bestemd voor de laureaat als wel voor een sceptisch publiek dat zich afvraagt: ‘Moet dat nou, zo'n prijs?’
In het verleden heb ik wel eens juryrapporten gelezen en ik kan alleen maar zeggen dat als juryleden net zo goed zouden kunnen schrijven als de schrijvers die zij bekronen, zij geen prijzen zouden uitreiken maar die zelf zouden ontvangen. Waarmee ik uiteraard niemand wil beledigen.
Ik probeer slechts duidelijk te maken dat ik geloof dat het goed is als schrijvers enige afstand bewaren tot juryrapporten en prijzen.
Prijzen zijn vooral belangrijk voor familieleden, vrienden en kennissen. Daarnaast is het aardige van het ontvangen van een prijs dat mensen van wie je lang niets hebt gehoord je opeens weer een e-mail sturen.
Het bijzonder eervolle aan de Constantijn Huygens-prijs is, naast het feit dat de laureaat niet verplicht is over een catwalk te lopen of door de rook van een rookmachine te rennen, dat het om de bekroning van een oeuvre gaat. Slechts één keer eerder is mijn gehele werk bekroond (in 2002 ontving ik daarvoor de nrw Literaturpreis) en om redenen die ik hiervoor heb genoemd, hoop ik dat deze keer niet de laatste zal zijn.
De laureaat bedankt mensen. Dat zal ik ook doen, maar zeker niet alleen omdat het een formaliteit is. Ik wil Vic van de Reijt bedanken dat hij als uitgever van Nijgh & Van Ditmar mij indertijd een contract heeft gegeven voor mijn eerste roman, terwijl het in die tijd niet evident was dat iemand dit boek zou willen lezen. Ik wil Jan Ritsema bedanken dat hij mij indertijd inhuurde als persoonlijk secretaris, terwijl het in die tijd niet evident was dat ik talent had voor dit werk. Ik wil Wim Brands en Wim Noordhoek bedanken dat ze mij indertijd verhalen lieten voorlezen voor de vpro-radio en interviews lieten afnemen met Nederlandse schrijvers, terwijl het in die tijd ook niet evident was dat iemand naar mij zou willen luisteren. Ik wil Boudewijn Paans bedanken dat hij mij indertijd columns liet schrijven voor de vpro Gids, terwijl het destijds evenmin evident was dat iemand mijn mening over wat dan ook wenste te weten.
Ik wil diverse redacteuren van NRC Handelsblad, maar in het bijzonder Reinjan Mulder en Joyce Roodnat, bedanken dat ze bijna nooit nee hebben gezegd tegen mijn ideeën.
Ik wil Mark Schaevers bedanken dat hij mij vroeg wekelijks een brief te schrijven in de Humo, want zonder deze brieven zouden enkele vetes nooit zijn