te bereiken was, meer in zichzelf leefde en niet echt vrijuit meer converseerde. Dat kon ik altijd wel met zijn vrouw Fransje, maar met Bert steeds minder. Dat vond ik wel jammer, al had ik er geen grote problemen mee, want hij bleef een vertrouwde vriend en een kamer was altijd ter beschikking.
Bovendien was hij wel zo genereus dat ik altijd met mijn stukken in Hollands Maandblad terecht kon, en dat was heel prettig. Ik geloof niet dat hij mij als een gekke fladderaar zag, nee. Ik kreeg meer de indruk dat Bert - hoewel hij enorm verheugd was - het toch een beetje belachelijk vond toen ik in 1971 mijn baan kreeg aan de universiteit van Amsterdam. Jij hebt nu je plaats daar in Engeland, blijf daar dan ook nu zitten... Bert had zelf ook wel een baan aan de universiteit willen hebben, al was het maar in deeltijd. Dat zou hem best bevallen zijn - een loslopende leerstoel, een paar colleges per jaar... En het was vrij redelijk van hem om dat te vinden. Anderen, die lang niet zoveel overzicht hadden, en zeker niet zoveel gedaan hadden binnen de literatuur, die kregen zulke banen wel.
De Hollands Maandblad-avondjes die Bert en Fransje organiseerden - aan de Raamweg en ook bij Meulenhoff in de Spiegelzaal, aan de Herengracht - waren legendarisch. Dan kwamen de bladgenoten bij elkaar, en dan was er liefst een voordracht of twee... dat had Bert graag verder willen ontwikkelen. Natuurlijk heerste er wel een klein beetje de sfeer van ‘wij zijn het neusje van de literaire zalm’, maar dat werd niet uitgesproken, nee. De meeste bladgenoten kenden elkaar allemaal al uit andere circuits. De werkelijkheid was ook natuurlijk dat niemand Hollands Maandblad geloof ik puur voor zijn... eh... entertainment las - nee, je las het omdat het een soort culturele allure had.
Toen Bert overleed in 1990 heeft Fransje meteen drie mensen aangezocht om Hollands Maandblad voort te zetten en heel voorzichtig de redactie op zich te nemen. Dat waren Wout Woltz, Arjan Schreuder en ik - een ongelukkige keuze, want Wout had er al meteen genoeg van. Hij vond dat hij al genoeg hoofdredacteur was geweest, en zei: nee, nee, dat moet ik toch maar niet doen. En Arjen had het te druk met de krant... en toen bleef ik tot mijn ontsteltenis alleen over. Terwijl ik ook helemaal niet de ambitie had om het doen, maar het voor het blad deed, in afwachting van een nieuwe hoofdredacteur. Dat heeft drie jaar geduurd. Het zou miserabel van mij geweest zijn om te zeggen - nadat die andere twee al hadden afgezegd - nou, laat dan dat hele Hollands Maandblad maar verdwijnen. Dat kon ook weer niet.
Ik werd gered door Berts dochter Aldien. Zij kwam aan met Maarten Doorman. Die wilde het wel samen met mij proberen, en hij wilde graag Bastiaan erbij. Dat is een tijdje zo geweest, maar toen Maarten er op zijn beurt genoeg van kreeg, kreeg het blad uiteindelijk in 2001 met Bastiaan weer een eenmansleiding. Omdat precies dat altijd het karakter van Hollands Maandblad is geweest, vond ik dat ook een goed idee.
In zekere zin is het een wonder dat we als blad de vijftigste jaargang in goede gezondheid hebben bereikt. Je zou je zelfs kunnen voorstellen dat deze tijd een omslag in de hand werkt, zo van: ze moeten wel gelezen worden, die literaire bladen. Ik kan mij heel goed voorstellen dat het opeens weer en vogue wordt om een literair tijdschrift te hebben.
Het is al heel gek dat die vijftigste jaargang nu op tafel ligt. Dat zou niemand geloofd hebben in 1959. Dus kan het ook zo maar gebeuren dat we de honderdste jaargang halen.’