Deze maand
Er is een waardevol element in het recent gepubliceerde rapport van de Commissie van Onderzoek Besluitvorming Irak dat tot op heden enigszins onderbelicht is gebleven. Ik bedoel dat de commissie Davids zich heeft gericht op de politieke en staatsrechtelijke aspecten van de steun die ons land gaf aan de oorlog in Irak, maar tevens en bijna terloops een diep inzicht biedt in het functioneren van Nederland als natie, neen, beter nog: in het Nederlands geestesmerk van onze tijd. Dit wordt duidelijk wanneer we kijken naar de besluitvorming inzake de oorlog. Alles begon met een onschuldige brainstormsessie in augustus 2002. Deze gedachtenwisseling tussen de pas aangetreden minister van Buitenlandse Zaken Jaap de Hoop Scheffer en een kleine groep ambtenaren duurde slechts driekwartier, maar ze zette een even onstuitbare als fatale kettingreactie in gang. Het brainstormen baarde opvattingen, die zich ontpopten tot benaderingslijnen, die stolden tot kabinetsbeleid, dat als vanzelf op 16 maart 2003 bevroor tot het regeringsstandpunt. Van deze vastgekoekte prut kon vervolgens uit coalitieoogpunt niet meer worden afgeweken. Dat op 19 maart 2003 de echte krijgshandelingen losbarstten, met allerhande desastreuze gevolgen, deed niet af aan het feit dat hier te lande de loopgraven voor altijd waren betrokken.
Aldus werkt het in Nederland. Men hoeft de Irak-oorlog in het rapport slechts te vervangen door ‘Onderwijsvernieuwingen’, ‘de Noord-Zuid Lijn’, ‘de privatisering van de openbare dienstensector’, ‘Gratis Schoolboeken’, ‘de inburgering’, ‘de hsl-lijn’ enzovoort, en men begrijpt hoe onze natie zichzelf keer op keer trakteert op hetzelfde noodlotsdrama waarbij slechte ideetjes eindigen als onaanraakbare coalitiepolitiek. Bijzonder kenmerkend voor deze consensuspathologie is dat Nederland steevast pas na lang dralen onderzoek doet wanneer zich wederom een cataclysme aandient (inzake Irak zijn in de VS al meer dan tien onderzoeken geweest, waarvan de eerste - zeer kritische - reeds in 2003 op tafel lag, en in Groot-Brittannië is men thans met het vijfde bezig). En al even symptomatisch is dat de navolgende rapporten zowel politiek als pers naar adem doen happen van verrassing en opwinding.
Zo wonderbaarlijk als het ontstaan van onze staat, zo vreemd was zijn aard en zo verbijsterend zijn wasdom, schreef Johan Huizinga. Desondanks zijn wij, voegde hij er aan toe, als natie in zekere zin satisfait, wij lijden niet aan minderwaardigheidsgevoelens. Waar wij wel aan lijden, zo mag men uit het verlate Irak-onderzoek en de reacties daarop concluderen, is een diep geworteld gebrek aan willen weten en aan een functionerend systeem van checks and balances. Doordesemd met consensus stellen zowel politiek als pers zich vanouds veel meer op als hoeders en therapeuten van de samenleving dan als tegellichters. Daarom laten zij zich telkens weer verrassen door de werkelijkheid.
Het is dan ook volstrekt geen toeval dat het Irak-onderzoek pas het licht zag zeven jaar na dato, precies even lang als de periode die verstreek tussen de slachting bij Srebrenica en de publicatie van het niod-rapport over dat debacle. Wat de commissie Davids heeft blootgelegd, is weinig minder dan ons geestesmerk: we zijn een beetje erg dom, maar komen daar liefst zo laat mogelijk achter. - bb