| |
| |
| |
Een gezonde persoonlijkheid
door Rob Wentholt
In de jaren zeventig van de vorige eeuw was de ‘humanistische psychologie’ populair. Een van de stokpaardjes van die stroming was de ‘healthy personality’. Dat begrip sloeg op mensen die ondanks zware levensopgaven en slechte behandeling door anderen niet verknipt waren geraakt of op z'n minst dichtgeslagen. Mensen met een ‘healthy personality’ waren juist onbevangen gebleven, stonden open voor nieuwe ervaringen, vielen op door authentieke gevoelens en waren realistisch in hun beoordelingen van anderen en van zichzelf. Dientengevolge wisten zij hun beste eigenschappen creatief te ontplooien. Zelfactualisering werd dat genoemd.
Ik wilde destijds weten hoe dat zat en keek om me heen. Bijna niemand kon de zware toetsen doorstaan - zelf viel ik als eerste af. Twee mensen bleven over aan wie ik niet in de eerste plaats had gedacht; een oude tante en een Vlaamse jongeman.
Tante Corrie, de jongste zuster van mijn moeder, heb ik mijn leven lang tot aan haar dood gekend. Wanneer je als kind verlangde naar een gesprek met een volwassene waarin van gedachten werd gewisseld, kon je bij haar terecht; zo klein als je was, je bestond als persoon.
Sefke was een verjaarscadeautje. Op de meidag dat ik 48 werd, moest ik voor een lezing naar Valkenburg, waar de Nederlandse hoofdcommissarissen en commissarissen van politie hun jaarlijkse bijeenkomst hadden belegd. De lezing ging over tolerantie, een nieuw onderwerp, waar veel over te zeggen viel. Ik had onnodig tegen de verplichting opgezien: er werden goede vragen gesteld en buitensporig respect viel me ten deel. Bij elke stap die ik op de wandeling na afloop zette, bleven de heren eendrachtig ten minste een kwart stap achter mij; gelijke hoogte zou blijkbaar aanmatigend zijn geweest.
Mijn verjaardag was met een etentje in huiselijke kring de avond te voren gevierd; ik besloot terug te rijden via Antwerpen en mezelf op een sauna voor homo's te trakteren. Het zal door de euforische stemming zijn gekomen: ik bleef bezig. Een magere, toch gespierde jongen, tamelijk klein van stuk maar met grote, stralende ogen bleek me van het ene hokje naar het andere te zijn gevolgd. ‘Hoe doe je dat?’ wilde hij weten. Ik zei: ‘Jammer dat jij je niet eerder hebt gemeld, ik ben nu op.’ Het eindigde ermee dat hij me zijn telefoonnummer gaf en ik beloofde te bellen voor een afspraak. Dat heb ik gedaan.
Hij bleek verpleger te zijn, een heel goede. Niets ging voor hem boven het helpen van mensen. Hij was als priester uitgetreden zodra hij besefte dat hij homoseksueel was. Die geaardheid mocht niet van de Kerk. ‘Wat een onzin, alsof niet de helft van alle katholieke geestelijken dat is,’ zei ik. Maar dat argument had voor hem geen betekenis, het was een kwestie van zuiver blijven. Daarmee bedoelde hij niet aseksueel, hij bedoelde je niet anders voordoen dan je bent. ‘Ik kan geen broek zien, zonder te fantaseren wat er in zit,’ zei hij. Hoe
| |
| |
ging dat dan voor hij het klooster inging, wilde ik weten. ‘Op school riepen ze: onze Sef is een Jeannette, want hij houdt van het ballet. Ik had nog nooit een ballet gezien, ik begreep niet goed wat ze bedoelden.’ Zijn moeder, boerin in de Kempen, had er schik in hem als kleuter uit te dossen in meisjeskleren en zijn haar in pijpenkrullen te arrangeren. Dat moest met meisjesachtigheid van hem te maken hebben gehad, dacht hij. Een tekort aan dochters kon haar reden niet zijn geweest, want ze had vóór hem behalve nog drie zoons ook al vier dochters gebaard.
In zijn jongenstijd werd Sefke wel eens in de varkensstal door een broer van achteren genomen, verder was er niets. Pas toen hij al een jaar Norbertijn was, in een klooster waar je overdag niet mocht praten, kwam de seksuele ontwaking. Daarna werd elke wandeling op straat een rondgang door het paradijs; al het mannelijk schoon om hem heen, de verborgen wonderen overal; als een kind bij een opgeruigde kerstboom trilde hij van opwinding over zoveel weelde, ook al leefde hij toen nog kuis.
In het hospitaal was Sefke nooit uit zijn humeur, hij straalde zoveel werkvreugde uit dat patiënten vanzelf glimlachten en zich ontspanden als hij langskwam. Ik heb dat twee keer waargenomen in het Havenziekenhuis van Rotterdam. Als hij een zaal binnenkwam, leek alles iets lichter, vrolijker, makkelijker te verteren. Een ander ongewoon effect dat hij had, op mannen in dit geval, maakte ik mee aan de Middellandse Zee. De zomer van onze kennismaking huurde ik een appartement in Bordighera aan de Italiaanse Rivièra, nabij Frankrijk. Hij kwam logeren, we gingen voor de passaggiata naar Menton, vlak over de grens. Daar liep Sefke met zijn stralende ogen, een rode corduroy broek strak om de billen gespannen, zich bewust van zijn aantrekkingskracht, zijn loop niet nichterig, een beetje feminien, dat wel. Het moet dat niet-nichterige zijn geweest, behaagzucht zonder verhulde vijandigheid, ik heb nooit zoiets meegemaakt: de haantjes van Menton kwijlden achter hem aan als was hij Marilyn Monroe. De lust die hij opwekte, mocht zonder minachting bestaan: hij werd niet gezien als namaakvrouw. Maar niemand keek in 1972 naar hem als man, iedereen zag een jongen. Hij werd 29 in dat jaar.
Sefke had zichzelf voor die vakantie uitgenodigd, we kenden elkaar pas kort. Toen dit later ter sprake kwam, kon hij het niet geloven. ‘Me zo opdringen zou ik nooit doen! En het was een enorme stap, ik was nog nooit in het buitenland geweest, behalve Lourdes.’ In feite kwam zijn komst ongelegen, maar ik had het hart niet hem teleur te stellen. Bovendien was hij te aantrekkelijk om nee tegen te zeggen.
Met tante Corrie kon ik vrijuit over dilemma's in mijn persoonlijke leven praten. Zij was zeer gesteld op mijn minnaar en huisgenoot Caspar. Zoals bijna iedereen was zij onder de indruk van zijn beminnelijkheid en vooral van het naturel ervan: een betoverende combinatie van vanzelfsprekende eruditie en een even vanzelfsprekende eenvoud in de aandacht, toen nog, voor anderen. Nu ging ik met Sefke bij tante Corrie langs. ‘Een lieve jongen,’ zei ze, ‘maar hij kan niet tippen aan Caspar.’ Natuurlijk kon hij niet tippen aan Caspar, maar dat hoefde toch ook niet? Tante Corrie had eerder door dan ikzelf dat Sefke bij me wilde komen wonen.
In december 1973, na ettelijke logeerpartijen, was het zover, Sefke trok bij ons in. Van Antwerpen naar Rotterdam was een uurtje met de auto, zo keek ik er tegenaan, voor Sefke was de stap waar hij van meet af aan naar toe had
| |
| |
gewerkt een landverhuizing. Systematisch en zonder slagen om de arm. Zijn familie op het platteland bleef bestaan, naar wat hij achterliet aan vrienden, werk en andere hechtingen in Antwerpen, waar hij een leven had opgebouwd, keek hij niet meer om. Zijn inzet was totaal. Ik waarschuwde hem voor ons ongeregelde huishouden, met Caspar, mijn dochter Maria, het dienstmeisje Nel. ‘We zijn allemaal gek op je, ik ben gek op je, Maria is gek op je, Caspar is gek op je. Nel is gek op je. Zie jezelf als zelfstandige tussen ons. We zijn allemaal gelijkwaardig hier, we vormen een soort commune. Een vriend heb ik trouwens al, dat is Caspar.’
Het sprak vanzelf dat ik hem 's nachts voor het slapen gaan neukte en hij vaak bij mij in bed sliep. Maar ik wilde geen verwachtingen scheppen die ik niet waar kon maken, we bleven immers vrije mensen? Een sociaal leven kon ik hem evenmin bieden; een vriendengroep was er niet, ieder van ons ging zijns weegs. Als we allemaal tegelijk thuis waren, zoals bij maaltijden, was de sfeer altijd goed; misschien door hem extra goed.
Sefke heeft zijn best gedaan een eigen vriendenkring te scheppen. Vanuit zijn werk gebeurde dat probleemloos, hij was meteen geliefd. Daarnaast kreeg hij contact met een groepje mensen in Den Haag, hoe weet ik niet, ik heb ze nooit ontmoet. Vermoedelijk was ik even bevooroordeeld tegen hen, als zij tegen mij. Voor mijn gevoel vormden ze de belichaming van alle clichés over de homosubcultuur: verslaafd aan zelfbeklag, in niets persoonlijk, alles van anderen afgekeken, angstige en agressieve groepsmensen, zich vastklampend aan elkaar. Sefke bezat zelf te veel karakter om er door te worden aangetast, hoogstens hadden hun stokerijen tegen mij enige invloed. Ik deugde van geen kanten, at van alle walletjes, Sefke werd door mij misbruikt. ‘En, kan het nog, zoals je door mij wordt misbruikt?’ plaagde ik hem. ‘Allez, toch wel.’ Gelukkig maar.
Dat veranderde toen ik in de zomer van '74 met een bevriende student twee weken door Schotland fietste. Het groeide uit tot een soort verliefdheid, zonder dat er overigens veel vervolg op kwam. Sefke vond het niet erg, maar kon er niet tegen, hij werd er ziek van, fysiek ziek. Ik werd op het matje geroepen en moest samen met Sefke op bezoek bij zijn hoofdverpleegster en haar vriendin thuis. ‘Het is geen kwestie van kunnen maar van willen’, vonden zij.
Ik ondernam met Sefke een reisje naar Venetië, samen met tante Corrie, die ook een opkikkertje kon gebruiken. Het ging een week prima, op de terugweg kregen zij het in Salzburg met elkaar aan de stok. Wat zat er nu precies in dat taartje van de Kondittorei, en wat was de oorsprong van Mozart Kugeln? ‘Jij weet niet altijd alles het beste, Sefke,’ zei Tante getergd. Hij dacht duidelijk hetzelfde over haar, maar bleef zwijgend mokken. De irritatie was al eerder ontstaan; de ritten in de auto duurden lang, ik was de enige die kon rijden, tante Corrie zat voorin naast mij en genoot van de natuur of deed hazenslaapjes. Achterin kon Sefke zich vervelen, natuur zei hem niet zoveel.
De zomer daarna maakte ik weer een zomerfietstocht, in Engeland en met een wat oudere student. Ditmaal ontstond een hechte vriendschap. Sefke werd niet meer ziek maar zijn aanvallen van jaloezie waren zo intens dat hij soms niet meer wist wat hij deed. Zijn meest rationele actie was nog het gat in de muur. De logeerkamer grensde aan die van hem; hij boorde een gat in de muur en als de vriend kwam logeren, bleef hij de hele nacht wakker om door het boorgat te gluren, in de verwachting ons met elkaar te betrappen. Ik deed geen pogingen meer hem tegemoet te komen. Hij was geen dwingeland, het dwanggedrag was
| |
| |
even onberekenend als zijn generositeit, en het product van dezelfde bron. Maar het resultaat was niet anders dan bij dwingelandij. Wat hij verlangde, kon ik niet geven.
Een meevaller was dat ik dat academische jaar doorbracht op het nias in Wassenaar en alleen in de weekenden thuiskwam. Sefke had de ruimte om zich te heroriënteren. Voor hem betekende dat een nieuwe zoektocht naar een totaalvriend. Hij vond een notaris in Den Haag; die had zelfs aan het einde van zijn woonerf een apart huisje voor hem, een oud koetshuis of zo. In mei '76 was het zover. Maria, Caspar, Nel, ik, we namen node afscheid, hij was ook bij ons een zonnetje in huis geweest.
Tante zei: ‘Het is goed dat je toch voor Caspar hebt gekozen.’ Maar zij had geen idee hoe het allemaal in elkaar stak. Ik kon haar niet alles vertellen. Dat kan nu wel. Caspar had het jaren eerder vernederend gevonden om geneukt te worden, hij rustte niet totdat hij van me geleerd had hoe je het moest doen en ik er genoegen mee nam dat hij het bij mij alleen actief deed. Voor zijn gevoel promoveerde hij daarmee tot volwaardige man, en ik raakte er aan verslaafd. Dat betekende niet dat ik aan actief neuken geen behoefte meer had. Ik snakte naar een neukvriendje erbij, iemand met wie ik ook in slaap kon vallen, zoals vroeger met Joan. Dat kon niet met Caspar.
In dezelfde zomer dat Sefke in mijn leven verscheen, kreeg Caspar ook een jonger vriendje erbij, een student. Dat kwam mooi uit en het tastte onze ver- | |
| |
houding met elkaar niet aan. Totdat ik Sefke bij ons liet komen wonen, zonder Caspar er zelfs maar over te hebben geraadpleegd. Niets zei ik er over. Onvoorstelbaar, achteraf. Caspar accepteerde het zonder een woord van verwijt. Als hij me maar niet verloor. Maar vanaf dat moment kon hij niet meer met me vrijen. Hij probeerde het wel, maar het lukte niet. Voor mij was een leven zonder vrijen met Caspar onvoorstelbaar, een ramp. Jaren van vergeefse strijd en aanpassing lagen in het verschiet.
In de tijd dat Sefke bij ons woonde en nog gelukkig met me was, ontstond een traditie die hij pas jaren na zijn vertrek heeft opgebiecht, misschien niet zonder een zweem van triomf. Ik was vaak 's avonds weg voor mijn werk. Sefke liep dan Caspars verdieping binnen en ging zonder iets te zeggen languit liggen op een van de brede houten verheffingen langs de muur. Zelf zat Caspar in de erker van de voorkamer te lezen of te schrijven, hij deed alsof hij niets merkte. Als hij vond dat het lang genoeg had geduurd, liep hij naar Sefke toe, stroopte diens broek over zijn billen heen en gaf hem een hard pak slaag, eerst met een liniaal, later met een zweepje. Vervolgens neukte hij Sefke. Na afloop hervatte hij, zonder een woord te hebben gesproken, de bezigheid die hij had onderbroken. Zo nam hij keer op keer wraak op mij. Sefke zelf noemde dit ritueel de meest spannende seks die hij ooit had ervaren.
De verhouding met de Haagse notaris heeft nog geen jaar geduurd. Het fijne ervan weet ik niet, net zo min als ik weet waarom de eigenaar van de Antwerpse sauna waar ik Sefke had ontmoet, hem, zoals hij het uitdrukte, kwijt wou. Sefke sprak geen kwaad van mensen, ik weet alleen dat de notaris hem op een onaangename manier dat woninkje uit heeft gegooid. Hij bleef in Den Haag wonen, vanwege zijn vriendenkring en, vooral, vanwege zijn werk. Het werk was altijd zijn redding. Al raakte Sefke achter in de dertig het jongensachtige kwijt, als hij over zijn werk begon schitterden zijn ogen als vanouds en werd hij weer net zo beweeglijk als in zijn meest speelse dagen. Hij had zich gespecialiseerd in de verpleging van dubbel gehandicapte bejaarden. Hij kon eindeloos vertellen over wat hij nu weer had bedacht aan uitstapjes en dingen om te doen voor zijn patiënten. Die konden zoveel meer dan je zou denken en genoten er zoveel meer van dan iedereen dacht. Het was helemaal geen ondankbaar werk, integendeel juist. Op het eind was hij directeur van twee tehuizen voor dubbel gehandicapte bejaarden.
Eenzaam was Sefke allerminst. Hij had een vaste partner met wie het blijvend goed ging, iemand van zijn leeftijd. Ze deelden huis, huishouding, alles, en lieten elkaar ook vrij. Sefke bracht nu veel vakantietijd door in Amerika, met vrienden waar het nogal wild toeging. Bij mij heeft hij nog een keer gelogeerd in mijn buitenhuisje op Overflakkee. Hij kende uit zijn jeugd, tot in de kleinste details, alle rooms-katholieke rituelen en ceremonieën die tot in een recent verleden het boerenleven en ook de landbouwpraktijken in de Kempen doordrenkten. Opeens, het leek van de ene dag op de andere, waren die weg. Ik vroeg hem die verdwenen gebruiken te beschrijven en noteerde ze in een schrift. We hebben ook weer gevreeën. Hij wist nog van niets. Dat ik niet ben besmet, is een wonder.
Onze Sef was nog maar 42 toen hij stierf. Een week of zes heeft een kunstmatig coma hem in leven gehouden, in afzondering in Amsterdam. Niemand mocht bij hem komen behalve zijn officiële vriend. Alles was toen geheimzinnig
| |
| |
rondom aids, zelfs de naam scheen nog taboe. Zijn vriend had mij nooit willen ontmoeten, nu kreeg ik hem af en toe toch aan de telefoon, er ontstonden zelfs bijna vriendschappelijke gesprekken.
Naar de uitvaart ben ik niet geweest, ik heb de avond daarvoor in stilte afscheid genomen in de kapel waar hij lag opgebaard. Hij zag er uit als een hidalgo, een edelman met schild en zwaard; nobele, gebeeldhouwde trekken, een ridder na gedane strijd, in ruste. Dat hij mooi was, wist ik al, maar zo rustig, zo streng. Dat was het woord, streng. Ik moest denken aan een gesprek dat ik kort daarvoor met tante Corrie had gehad. Ik stak een betoog af over de verderfelijke invloed van een macho mannencultuur op gevoelige jongenskinderen. Doordat ze het etiket ‘meisjesachtig’ opgeplakt kregen, konden ze maar één kant op. Zo ging dat immers, je werd niet feminien geboren, feminien werd je gemaakt. Zij was zelf getuige geweest van zo'n proces, meende ik stellig, want het was mij overkomen. Tante liet me uitpraten, zei toen rustig: ‘Maar Rob, het was toch zo?’
Nu kreeg ik er niet genoeg van, naar die vredige, in onbeweeglijkheid vastgezette gelaatstrekken van de dode Sefke te kijken. Het was moeilijk je voor te stellen dat dit mannelijk strenge gezicht ooit had toebehoord aan een kleuter met Shirley Temple-achtige pijpenkrullen, in zijn haar gedraaid door zijn moeder, die nu op de begrafenis werd verwacht, zonder de vader die hem was voorgegaan in de dood maar met al die zusters en broers, en de neefjes en nichtjes voor wie het zeker een bijzonder uitje zou worden, helemaal naar 's-Gravenhage in Holland.
|
|