derd. Er was nooit troep. Er lag nooit iets in die gangen, geen schoenen, geen jassen, geen luiers, geen speelgoed, niets. Je zag die tekeningen en dacht: dit is voor kinderen, maar je zag die lege gangen en je dacht: hier klopt iets niet.
Ik bedoel, als grote mensen heel erg hun best gaan doen op zo'n muurschildering, dan weet je dat ze iets goed te maken hebben. En dat wisten mijn broer en zus natuurlijk ook wel. En daarom durfden ze ook niet mee.
Het was stil binnen. Er waren twaalf baby's, maar ik heb er nooit één horen huilen. Mijn moeder wist vast hoe dat kwam, maar ik durfde het niet te vragen. ‘Zolang je kunt huilen, valt het nog wel mee.’ Het was zo'n soort antwoord waar ik bang voor was. Een antwoord dat al maanden door mijn hoofd spookte.
M. huilde ook nooit. Dat deed hij pas toen hij al een half jaar bij ons woonde. Wat een goed teken was, zei iedereen, maar dat wist je natuurlijk nooit zeker, dacht ik.
Het liefst was ik door de lange lege gangen gaan rennen, maar daarmee zou ik teveel opvallen. De mevrouw kon elk moment beslissen dat je niet meer weg mocht. Als je geluk had, had je een moeder die af en toe op bezoek kwam, maar na een tijdje, dat wist iedereen, kwamen ze niet meer. Zelfs niet de moeders die het nog zo beloofd hadden. Vooral niet die, waarschijnlijk. En dan zat je daar.
Elke keer als we langskwamen, ging hij eventjes op mijn schoot. Ik ging niet aan zijn haar zitten, maar daar moest ik elke vezel in mijn lijf voor bedwingen, zo graag wilde ik het. Hij was net uit bed, en bleef heel stil zitten, hij had zijn slaapzak nog aan. (Die hadden ze allemaal aan in bed, natuurlijk omdat ze geen moeder hadden die 's nachts even kwam kijken of ze nog goed onder de dekens lagen)
Als hij op mijn schoot zat, was zijn hoofd precies op de hoogte van mijn neus. Zijn haar rook naar kokos, een paar weken nadat hij bij ons was komen wonen, fietste mijn moeder naar de stad om zo'n geel kokos potje te kopen in een winkel waar ik anders nooit naar binnen had gedurfd. Je kon daar ook haar kopen, en veertigkilo-zakken rijst, die je anders ook alleen op het jeugdjournaal zag.
Daarna pakte ik de doos met blokken in de hoek, alsof ik zelf vier was ofzo, en ging een kasteel bouwen. Altijd hetzelfde jongetje kwam daar dan bij zitten. Richard. Hij wilde meehelpen, maar gooide alleen maar alles om. Daar werd ik niet boos om, ik ging rustig dat hele kasteel opnieuw bouwen, en dan zei de mevrouw: ‘Zie je Richard, niet boos worden, gewoon verder gaan.’ En dan kreeg ik allemaal complimentjes, en ik kon niet zeggen dat ik normaal gesproken, met mijn eigen broer en zus of eigenlijk met wie dan ook echt wel boos was geworden, dat ik geen heilige was, maar ik zei niets, want ik kon niet meer praten in dit gebouw. En daarom dachten ze dat ik veel jonger was, of een beetje gestoord en bedacht ik: voor iemand die gestoord is, of vier, was het toch behoorlijk knap dat ik helemaal alleen zo'n kasteel kon bouwen.
Richard was al twee en veruit de oudste van de groep. Zijn lievelingsspel was dat hij op zijn buik op de grond ging liggen en dat je hem dan aan zijn armen door de zaal heen trok. Hoe meer bochten hoe beter. Als ik binnenkwam, ging hij meteen op zijn buik liggen met zijn armen naar mij gericht zo ver dat ook zijn benen de lucht in gingen.
Zijn moeder kwam vaak op bezoek en hij was al twee keer weer bij haar gaan wonen, maar hij kwam elke keer weer terug. Zijn moeder deed nu een opleiding voor elektricien en als ze haar diploma haalde, gingen ze het weer proberen. Ik had al gevraagd of Richard ook bij ons kon komen wonen, maar mijn moeder zei dat het niet kon. Dat hij snel weer naar zijn eigen moeder zou gaan.