Het zilveren licht van Berlijn
door Maarten Doorman
Ik sta aan de noordzijde, sms't Johann. Berlin Hauptbahnhoff is een ongelijkvloerse kruising van sporen met perrons - een beetje zoals station Slotervaart of Duivendrecht maar dan tien keer zo groot en met de allure van een internationale luchthaven, vol glas en zilveren licht. Kapitaal geklater van het nieuwe Berlijn dat vooruitkijkt en niet terug. In de bestelauto ligt tuingereedschap en een blik motorolie, het ruikt er naar iets tussen hondenvoer, bedorven muesli en nat karton. Johann is Fredie's vriend en componist van filmmuziek. Hij draagt een eigentijdse bril van rood en zwart plastic en trekt onverwachts hard op.
Berlin Hauptbahnhoff verbindt Stockholm met Rome, zegt hij met een royaal gebaar, en Londen met Moskou. We zitten op het nulpunt van een assenkruis, denk ik, wanneer we de tunnel induiken en daar houden mijn gedachten al meteen weer op omdat Johann een angstaanjagende wedstrijd begint met een motorrijder die er voorbij wil. Gaat hij naar links, dan Johann ook, probeert hij rechts in te halen, drukt Johann hem tegen de muur. Ik schijt op motorrijders, mompelt hij, en in een tunnel houd je ze tenminste even in bedwang. Met 110 komen we de tunnel uit, midden in het Berlijnse centrum, en hangen in de gordels door het gierend remmen voor een stoplicht.
Op de x-as tussen Londen en nulpunt Berlijn ben ik vanochtend ingestapt. Met een retour, wat de afgelopen eeuw niet iedereen heeft kunnen zeggen. Het is de bedoeling om voor de krant met Fredie op het Dorotheenstädtischer Friedhof de graven te bezoeken van Hegel, Fichte en Marcuse, en dan dat van Nietzsche in Röcken nabij Leipzig. En daar wil ik het niet bij laten.
Want als Hegel er ligt, deze uitvinder van de wetmatig voortschrijdende wereldgeschiedenis die na hem zo onontkoombaar heeft geleid tot de feesten van bloed en gas uit een voorbijgesnelde twintigste eeuw, en als Fichte daar naast hem rust, de librettist van de Reden an die deutsche Nation waarin hij de Duitsers opriep te erkennen dat ze anders waren, dat ze als ‘Volk’ Europa iets te zeggen hadden waar het niet van terug had, is het dan niet vanzelfsprekend dat wij deze heldere voorjaarsdagen in Berlijn niet voorbij laten gaan zonder nog eens een van die historische plaatsen op te zoeken. Ik bedoel, Berlijn is toch niet voor niets een van die zere plekken waar al dat gefilosofeer dan wel misschien niet verantwoordelijk voor is, maar toch behoorlijk op heeft gepreludeerd?
Natuurlijk kan dat het Joods Museum van Daniel Libeskind zijn, dat mensen wil aanzetten tot ‘nadenken’. Alleen hebben we helemaal geen zin om na te denken, we willen liever de damp van al dat denken zien, droes en aanslag van wat er van dat denken is overgebleven, in plaats van een potje te gaan zitten mee filosoferen. Het moet dan eerder misschien het monomaan monolithische monument van Peter Eisenmann en Richard Serra zijn achter de Brandenburger Tor, of juist ervoor, het is maar hoe je het bekijkt, die 2711 donkerbetonnen uit het lood staande zuilen waartussen je zonder iets van geschiedenis te weten