‘En het spelen? Hoe verging hem het spelen?’ wil Tom weten.
‘Soeverein, hoor’ antwoord ik naar waarheid. Die avond in Slagharen zal ik niet licht vergeten. Fats kwam in zijn witte pak op van links, en kreeg een duwtje mee van zijn bodyguard om de kruk van zijn vleugelpiano te kunnen halen. Zonder verder dralen zette hij meteen in; ‘I'm walking... huh-hm-hum... I'm talking... I'm hoping. That you 'll come back to me’ Zijn linkerhand speelde de boogiewoogie baspatronen en zijn rechter de rollende melodielijnen, zo typerend voor de rhythm & blues uit New Orleans. Voorbij kwamen hits als ‘Blueberry Hill’, ‘Ain't That a Shame’, ‘The Fat Man’, ‘Walking to New Orleans’ en ‘Blue Monday’ - dat laatste liedje had hij zojuist in de kleedkamer uitgeroepen tot zijn persoonlijke favoriet: ‘Het verhaal van de werkman die in het weekend uitgaat om plezier te maken en met een kater 's maandags weer aan het werk moet. Blue Monday, begrijp je wel? Ik kan mij daar goed in verplaatsen.’
Want Fats weet wat het is om werkman te zijn. Hij heeft ijs rondgebracht, in een koffiefabriek gewerkt, gazons gemaaid, en springveren voor trampolines gedraaid. Over die laatste betrekking doet nog een gruwelijk verhaal de ronde. Zo'n springveer zou volgens de overlevering dwars door Fats' linkerhand zijn gegaan, sommige berichten spreken zelfs van een hand die er bijna af lag, iets dat nooit meer boogiewoogie-ën zou betekenen. ‘Moaw,’ glimlachte Fats in Slagharen, ‘het was een schrammetje. Niet veel meer dan dat.’
Nee hoor, zijn optredens in de kleine clubs van Bourbon Street kwamen er niet door in gevaar. Voor acht dollar per week speelde hij er als tiener avond aan avond, en een vaste sluitingstijd was er niet, zodat hij maar doorging tot de laatste klant vertrokken was. Met de plaatjes kwam het succes, maar Fats (‘Ik schrijf catchy tunes - dat is wat ik schrijf’) was toch al 26 jaar oud toen hij voor het eerst buiten New Orleans op tournee ging.
En die eeuwigdurende tournee zou hem in dus in 1987 in De Bonte Wever brengen, met optredens te IJmuiden, Apeldoorn, en op een feestje van een grote autosloper in Lekkerkerk in het verschiet. Nogal een verschil met 3 november 1962, toen Fats in het Scheveningse Kurhaus zijn allereerste concert gaf in Nederland, een optreden waarover de mensen die erbij waren nog steeds gloedvol spreken. In die tijd was het al wel duidelijk dat hier de werkelijke uitvinder van de rock'n-roll aan het woord was, wiens ‘The Fat Man’ liefst vijf jaar Elvis Presleys ‘That's All Right, Mama’ vooruit had gesneld. Net als in Slagharen bliezen toen ook al tenorsaxofonist Lee Allen en de grote Dave Bartholomew mee, de trompettist op alsmede co-auteur en arrangeur van zo goed als alle Dominohits - zonder uitzondering opgenomen in Cosimo Matassa's J&M Studio hier in New Orleans. Die opnamefaciliteit achterin een ijzerwarenzaak werd weliswaar in 1999 uitgeroepen tot National Landmark, maar daar is weinig van te metken in de goedlopende wasserette The Clothes Spin die er vandaag de dag in is gevestigd.
‘We zijn hier, geloof ik, niet zo goed in het eren van onze muzikale helden,’ vreest Tom, hoewel hij met zijn eigen muziek probeert de traditie levend te houden. Tot zijn bekendste albums behoren Coro do Norte (2005), All the Keys & Then Some (1995), Louisianthology (1998) en The Crave (2000) Die laatste twee zijn onversneden hommages aan de specifieke ‘piano sound’ van New Orleans en aan de pianogiganten van de stad, zoals Professor Longhair, Tuts Washington, Dr. John, James Booker - en ja, natuurlijk ook Fats Domino. En dat Tom als geen ander kan spelen in de locale stijl toonde hij onlangs nog op een Mardi