baard van enkele dagen krabt. ‘Ik heb hier niets mee van doen! Zullen we er maar mee stoppen en alles aan de rechter overlaten?’
L. begint in zijn cahier te bladeren. Het is in leer gebonden met dicht beschreven bladzijden. Hij plukt zijn potlood ergens bij zijn linkeroor uit zijn lange haren en begint te schrijven. G. is ondertussen bezig om met de nagel van zijn dikke wijsvinger iets tussen zijn tanden uit te peuteren dat er kennelijk niet hoort te zitten. De man gedraagt zich werkelijk als een varken. Een varken in peperdure kleren.
‘Hij heeft het zelf gewild!’ mompelt G. weer terwijl hij zijn armen over elkaar slaat en naar L. kijkt die nog steeds zenuwachtig in zijn boek bezig is.
‘Mijnheer de psychiater, mag ik u iets voorlezen uit het boek der veroveringen?’ vraagt L. bedeesd terwijl G. steeds nerveuzere blikken naar hem werpt.
G. legt zijn arm quasigemoedelijk om de smalle schouders van L., die ineen krimpt en piept: ‘Mijnheer, ik moet u iets bekennen!’
G. drukt L. tegen zich aan en fronst zijn wenkbrauwen. Zijn lange krullen vallen in L.'s gezicht.
‘Wat heb je voor mij verzwegen?’
Dat klinkt niet vriendelijk, maar dan kijkt G. mij aan met een schaapachtige, lege blik. ‘Wat denkt u van deze vlegel?’
Ik kan mijn ergernis nauwelijks bedwingen. ‘We zijn bij het tenlastegelegde aangeland en de heren gaan daar eigenlijk helemaal niet op in,’ zeg ik tegen mijn collega.
‘Gaat het hier nog wel ergens over?’ spot G. met L. zichtbaar benauwd tegen zich aangedrukt.
‘Mijnheer de psychiater,’ piept L. vanonder de houdgreep, ‘Ik wou iets over de vrouwen kwijt.’
‘Wat?’ roept G. quasi-ontzet, ‘De vrouwen? Spreek op! Laat me niet in het ongewisse! Zit daar niet zo te treuzelen. Je zult er vast meer van zeggen dan je weet. Ezel die je bent! Zeg me beter maar alles, ik ben er klaar voor.’
G. heeft L. nu losgelaten en is opgestaan. Hij beent met geheven hoofd de kamer door terwijl de psycholoog en ik elkaar aankijken en bijna tegelijk vragen: ‘De vrouwen?’
‘Ja,’ hijgt G., ‘vrouwen zijn mijn bestaan, ik leef geheel en al voor hen, en zij willen maar niet begrijpen hoeveel, hoe onmetelijk veel ik om hen geef!’
G. is met een overdreven gebaar van wanhoop en ergernis op het raam afgelopen en staat nu naar buiten te turen, waar rumoer klinkt. Over zijn gelaat trekt een blik van verbijstering. De psycholoog en ik staan op om mee te kijken terwijl L. onder de vensterbank duikt en zich zo klein mogelijk maakt.
Op het trottoir beneden ons heeft zich een woedende en zo te zien uit voornamelijk vrouwen samengestelde menigte verzameld die wordt omgeven door camera's en verslaggevers.
Ik zie G. zich krommen in een vlaag van agressie. Met harde hand grijpt hij L. in zijn kraag en schreeuwt: ‘Is dit wat jij bedoelde?!’
Het loopt uit de hand. Onafhankelijk van elkaar drukken de psycholoog en ik op ons alarm. We zijn de regie helemaal kwijt. De deur vliegt open. Vier vrouwelijke bewakers springen de kamer binnen en pakken de verdachten vast. Op de gang zijn veel blauwe uniformen te zien. Onder wild en tierend protest gaan beide verdachten mee. Ik hoor nog net hoe G. tegen L. sneert dat dit kennelijk de beloning is voor openheid.